ECLI:NL:GHAMS:2017:5619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-002834-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een (lok)fiets en de toebehoren in de zin van artikel 310 Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een fiets, die toebehoorde aan de Nationale Politie (eenheid Amsterdam). De tenlastelegging betrof het wegnemen van de fiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de periode van 3 juni 2016 tot en met 21 juni 2016. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de fiets niet aan een ander dan de verdachte toebehoorde, omdat de oorspronkelijke eigenaar de eigendom had prijsgegeven en de politie niet als rechthebbende kon worden aangemerkt. Het hof oordeelde echter dat de politie zeggenschap had over de fiets, waardoor deze als toebehoren in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht werd beschouwd. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van €450,00. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, een taakstraf van 28 uren en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en legde een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 28 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002834-16
datum uitspraak: 19 juli 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702151-16 en 13-042408-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 juni 2016 tot en met 21 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Nationale Politie (eenheid Amsterdam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 juni 2016 tot en met 21 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Nationale Politie (eenheid Amsterdam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte had gevonden, althans anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat de fiets aan een ander dan de verdachte heeft toebehoord. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de oorspronkelijke eigenaar niet (meer) als rechthebbende kan worden aangemerkt, omdat deze de eigendom heeft prijsgegeven. Daarnaast kan de politie niet als rechthebbende worden aangemerkt, omdat deze bezitter te kwader trouw was. Tevens was de politie geen eigenaar, omdat in het proces-verbaal enkel wordt gesproken over een ‘gestolen fiets’.
Het hof overweegt als volgt. ‘Toebehoren’ in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht valt niet geheel samen met de civielrechtelijke eigendom. Andere gevallen van zeggenschap over een object kunnen ook ‘toebehoren’ opleveren. In casu heeft de politie gebruik gemaakt van een gestolen fiets en die voorzien van een technisch hulpmiddel, om onbekende dader(s) van fietsendiefstallen te kunnen traceren. De politie heeft aldus zeggenschap gehad over de fiets, zodat sprake was van toebehoren in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 21 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets toebehorende aan de Nationale Politie (eenheid Amsterdam).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 450,00 met aftrek van voorarrest, subsidiair 9 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van voorarrest, een taakstraf van 28 uren subsidiair 14 dagen hechtenis en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht het vormverzuim – dat de verdachte onterecht in handboeien is geplaatst en in handboeien naar het bureau is vervoerd – vast te stellen en te compenseren met strafkorting. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat de verdachte leeft van een uitkering en psychische problemen heeft waardoor hij niet tot regulier werk in staat is.
Het hof overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsman omtrent een eventueel vormverzuim als volgt. Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, zoals hier het geval is, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Wetboek van Strafvordering omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 r.o. 3.7.). Nu de verdediging dit heeft nagelaten, strandt het verweer reeds op die grond.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een (lok)fiets. De verdachte heeft, door aldus te handelen, er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor andermans eigendom. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2017 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, gezien de vrijspraak die in de strafzaak dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarde te doen laten vervallen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen, maar om te zetten in een taakstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 april 2015, parketnummer 13-042408-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, dat de verdachte een
taakstrafverricht voor de duur van
14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. V. Mul en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2017.