ECLI:NL:GHAMS:2017:74

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
200.181.674/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor wateroverlast en de zorgplicht van de gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Gemeente Haarlemmermeer voor wateroverlast die de appellant, wonende op een lager gelegen perceel, heeft ervaren. De appellant had de Gemeente aansprakelijk gesteld voor schade die hij had geleden als gevolg van overstromingen op zijn perceel in augustus en oktober 2010. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, waarbij werd overwogen dat de Gemeente een zorgplicht heeft voor de inrichting en het onderhoud van een deugdelijk riolerings- en afwateringssysteem, maar dat de appellant als grondeigenaar ook verantwoordelijk is voor de waterhuishouding op zijn eigen perceel.

De appellant stelde dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor de afvoer van hemelwater en dat de wateroverlast mede was veroorzaakt door het afsluiten van een drain en het niet adequaat onderhouden van straatkolken. Het hof oordeelde dat de Gemeente niet aansprakelijk was, omdat de appellant niet had aangetoond dat de Gemeente haar zorgplicht had geschonden. Bovendien was de appellant zelf verantwoordelijk voor de waterhuishouding op zijn perceel, dat lager lag dan de omliggende percelen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.181.674/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/208533/HA ZA 13-569
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 januari 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. J. de Groot te Amstelveen,
tegen
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.H. Affourtit te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 10 november 2015 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, van 13 augustus 2014 en 12 augustus 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voor recht zal verklaren dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en aansprakelijk is voor de ten gevolge van dat onrechtmatig handelen geleden schade, voortvloeiend uit de overstromingen van de woning van [appellant] en de Gemeente zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat alsmede betaling van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 13 augustus 2014 onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] woont sinds maart 2004 op het perceel gelegen aan het [adres]
(hierna: het perceel). Op het perceel bevindt zich een voormalig gemaalgebouw, waaraan [appellant] - zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunningen en in strijd met het vigerende bestemmingsplan - portocabins heeft verbonden die ongeveer 40 â 50 centimeter hoger dan het gemaal zijn gelegen. Het gemaalgebouw dient als opslagruimte en [appellant] woont met zijn echtgenote in de portocabins. Het (driehoekige) perceel grenst aan de [naam weg] , een braakliggend terrein en een sloot, die allen hoger zijn gelegen zodat het perceel als het ware in een kuil ligt. Het perceel is niet aangesloten op het gemeentelijk riool.
2.2.
Bij besluit van 10 juni 2005 heeft de gemeente bestuursdwang toegepast tegen
[appellant] teneinde alle portocabins te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft de gemeente het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 oktober 2006 heeft de rechtbank te Haarlem het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2006 vernietigd wegens, kort gezegd, het onvoldoende meewegen van het medisch belang van [appellant] bij het voorgenomen handhavend optreden.
2.3.
Op 23 augustus 2010 werd [plaats] getroffen door hevige regenval en zijn het
perceel van [appellant] , het gemaalgebouw en de portocabins onder water komen te staan.
2.4.
Bij brief van 27 augustus 2010 heeft [appellant] de Gemeente aansprakelijk gesteld
voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden.
2.5.
Op 20 oktober 2010 zijn het perceel van [appellant] , het gemaalgebouw en de
portocabins opnieuw onder water komen te staan.
2.6.
Op 27 januari 2011 heeft ALC-Groep B.V. (hierna: ALC) in opdracht van de
aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente een expertiserapport opgesteld over de toedracht van de wateroverlast die [appellant] op 23 augustus 2010 heeft ondervonden. Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het eerste evenement betreft het jongste probleem op dat moment voor wederpartij, namelijk dat de [naam weg] in augustus volledig blank heeft gestaan door hevige regenval. Als oplossing heeft een aannemer toen in de berm van de [naam weg] aan de zijde van de kuil waar wederpartij woont greppels gegraven om het water vanaf het asfalt van de [naam weg] weg te geleiden. Deze geulen waren volgens wederpartij gegraven richting de kuil van wederpartij, zodat het water in grote hoeveelheden zijn kuil in liep. Ook is destijds water gepompt op het weiland naast het perceel van wederpartij en dat water kwam vervolgens ook richting de kuil van wederpartij. Er zou 80 cm water hebben gestaan in de opslagruimte in het voormalige gemaalgebouw. Dit aspect hebben wij besproken op kantoor bij verzekerde d.d. 9 november 2010 met de heer [A] . Onze gesprekspartner gaf aan dat reeds anno 2009 greppels zijn gegraven in het weiland naast het perceel van wederpartij. Hemelwater kon namelijk niet snel genoeg afgevoerd worden vanaf de [naam weg] .
Greppels zijn gegraven naar de sloot aan de andere zijde van het driehoekige perceel. In augustus was toen weer sprake van wateroverlast en de sleuven en greppels in het naastgelegen weiland zijn toen schoongemaakt. Het water stroomde niet goed weg, omdat het waterniveau in de sloot hoger stond dan voorheen. Men heeft toen gras verwijderd en de berm verlaagd langs de [naam weg] . Op zeker moment kwam men toen deksels tegen van straatkolken. Deze bleken te liggen ca. 15 cm onder het niveau van de berm. Men heeft deksels verwijderd en het water vanaf de [naam weg] liep toen vrij simpel weg in deze putten. Het moeizamer weglopen van het water vanaf de [naam weg] kwam doordat de berm in de loop der tijd verhoogd raakte door gras, grond en vuil. De Gemeente stelt dan ook uitdrukkelijk dat er geen greppels zijn gegraven naar de kuil van wederpartij. Overigens ligt er nog een fietspad tussen de berm van de [naam weg] en de kuil van wederpartij. Wederpartij toonde ons foto’s die zijn gelijk zouden aantonen. De foto’s die door wederpartij zijn gemaakt laten alleen de graafwerkzaamheden in de berm tussen de [naam weg] en het fietspad zien, maar laten geen waterafvoer via de greppels zien richting de kuil van wederpartij. (...)
Het derde evenement zou te maken hebben met een verstopt riool. Er blijkt echter helemaal geen sprake te zijn van een riool waarvan wederpartij eventueel overlast van zou kunnen ondervinden.
Zoals eerder aangegeven is wederpartij niet aangesloten op het gemeentelijk riool Wat eventueel zou kunnen is dat de grondwaterhuishouding enigszins is veranderd door bouwwerkzaamheden aan de overkant van de [naam weg] . Grondwater kan een enigszins aangepaste route volgen en dan is de kuil waarin wederpartij woont weer extra gevoelig. Het verhaal over een verstopt riool heeft waarschijnlijk vooral te maken met het feit dat wederpartij bij toeval afvalwater vrij kon lozen door
een voersloot of drain onder zijn panden. De schuur betreft een oud gemaal waar in het verleden een sloot naartoe heeft gelopen. Wederpartij heeft waarschijnlijk dankbaar gebruik kunnen maken van een oude ondergrondse waterloop die om een of andere reden in 2010 verstoord is geraakt en toen niet meer afvoerde Vervolgens is het water zich gaan verzamelen onder de panden van wederpartij welke hoeveelheid water dus wederpartij nu probeert weg te pompen door middel van dompelpompen. De waterhuishouding op eigen terrein is voor verantwoordelijkheid van de eigenaar en wederpartij had dus zijn eerder ingezette aanvraag voor een rioolaansluiting moeten afmaken en doorzetten. (...)
Een belangrijke oplossing zou een huisaansluiting zijn op het rioolstelsel, maar wederpartij maakt geen gebruik van die mogelijkheid
(...). Een huisriool met eventueel de nodige aanpassingen, waaronder een pompinstallatie, zou in theorie wateroverlast kunnen minimaliseren. (...)“
2.7.
Bij brief van 31 januari 2011 heeft [appellant] de Gemeente aansprakelijk gesteld
voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de overstromingen van 23 augustus en 20 oktober 2010.
2.8
Op 9 januari 2012 heeft ZNEB Expertise en Taxatie BV (hierna ZNEB) in
opdracht van [appellant] een expertiserapport uitgebracht, waarin voor zover van belang
het volgende is opgenomen:

Desgevraagd deelde partij 1 ( [appellant] , toevoeging hof) ons mede dat hij omstreeks augustus 2010 voor de eerste maal waterlast had ondervonden tijdens hevige regenval en dit water toestroomde naar diens woonperceel. Genoemd perceel bleek lager te liggen dan het omliggende terrein. Partij 1 verklaarde de oorzaak gelegen in het intensief bebouwen en verder ontwikkelen (bouwrijpmaking) van het bedrijventerrein Schiphol-oost. Mede door deze bouwactiviteiten bleken regelmatig afvoer en rioolleidingen verstopt te raken, te worden afgekoppeld dan wel in het ongerede te raken. Voor augustus 2010 werd door partij 1 nimmer overlast ondervonden van toestromend water uit de omgeving. (...) In aanwezigheid van comparanten stelden wij vast dat ter plaatse sprake is van een zonk in het terrein waarbij het hemelwater via vrij verval door het omliggende terrein dient te worden afgevoerd en dan met name via een naast het terrein gelegen afvoersloot. Dit systeem functioneert evenwel niet dan wel onvoldoende door de geringe terreinhoogte. Gelet op de overhoogte van het omliggende openbare terrein zal het perceel van partij 1 dienen te worden verhoogd dan wel dienen te worden voorzien van een pompinstallatie welke het water mechanisch oppompt naar het hoofdriool.
(...) Mogelijk werd deze situatie negatief beïnvloed door de relatief snelle ontwikkeling van het omliggende bedrijventerrein. (...) Ten aanzien van de onderhavige evenementen stelden wij ter plaatse aanzienlijke gevolgschaden vast aan zowel de opstallen als de huishoudelijke inboedel, beiden eigendom van partij 1, waarbij in zowel augustus 2010 en oktober 2010 circa 40 cm water in de woning kwam te staan waarbij eveneens zaken rond de woning beschadigd raakten. Voor de plaatselijke brandweer het water kon wegpompen, waren telkenmale enige uren verstreken”.
2.9.
In reactie op onder meer het rapport van ZNEB heeft ALC op 1 juni 2012 onder meer het volgende gerapporteerd:
“Onder Wateroverlast wordt vervolgens gemeld dat door bouwactiviteiten op het bedrijventerrein Schiphol-Oost (enkele honderden meters verder) regelmatig afvoer- en rioolleidingen verstopt zijn geraakt. Dit is dus niet verder onderzocht. Wij zouden uit dat enkele feit kennelijk moeten afleiden dat wederpartij hier last van gehad zou hebben. Echter, aangezien wederpartij geen aansluiting op het gemeentelijk hoofdriool heeft, zal juist alleen wederpartij om die reden niet negatief kunnen worden beïnvloed door een rioolleiding elders in de omgeving van de locatie van wederpartij. ZNEB toont een eventuele relatie tussen die riolering op het bedrijventerrein en wederpartij niet aan, wat dus ook niet kan omdat wederpartij geen riool heeft.”
2.10.
De Gemeente heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft zijn vordering dat voor recht verklaard wordt dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade geleden als gevolg van de overstroming van zijn perceel in augustus 2010 en wederom in oktober 2010 kort samengevat als volgt onderbouwd. Na een beperkt gebleven overstroming van zijn perceel in juli 2010 heeft hij onder meer aan de Gemeente schriftelijk bericht dat hij haar aansprakelijk stelde voor eventuele verdere schade als gevolg van nog te verwachten wateroverlast. In augustus 2010 is er opnieuw waterschade opgetreden. De Gemeente heeft niet gezorgd voor een adequate inzameling en transport van hemelwater en afvalwater door middel van een deugdelijk riool. Ook heeft de Gemeente een drain afgesloten. Daarnaast heeft de Gemeente onvoldoende onderhoud aan de straatkolken – uitkomend op dat riool – gepleegd. De afvoer van het overtollige water vanaf de [naam weg] is verder onzorgvuldig geweest omdat het door de Gemeente ingeschakelde bedrijf De Waterwolf dat water richting de woning van [appellant] heeft gepompt. Tenslotte is de in oktober 2010 ontstane wateroverlast en de daaruit voortvloeiende schade nog verergerd doordat de Gemeente de brandweer heeft verboden het overtollige water op het terrein van [appellant] weg te pompen.
3.2
De Gemeente heeft verweer gevoerd dat kort samengevat neer komt op het volgende. De Gemeente hoeft niet te garanderen dat er geen schade ontstaat als gevolg van wateroverlast, zij heeft slechts een zorgplicht om een riolerings- en een afwateringstelsel in te richten, die voldoen aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van deugdelijkheid kunnen worden gesteld. [appellant] heeft als grondeigenaar een eigen verantwoordelijkheid voor de waterhuishouding op zijn perceel en dat geldt te meer nu [appellant] ervoor heeft gekozen te gaan wonen in een ten opzichte van de naastgelegen weg aanzienlijk lager gelegen gedeelte. De Gemeente betwist verder dat de straatkolken in de zomer van 2010 onvoldoende geïnspecteerd en gereinigd waren. Ook betwist zij dat er water is gepompt op het gedeelte waar [appellant] woont, terwijl zij evenmin in oktober 2010 de brandweer verboden heeft overtollig water weg te pompen van het perceel van [appellant] . De Gemeente heeft ook nimmer een drain afgesloten. Mocht al onrechtmatig handelen van de Gemeente worden aangenomen dan ontbreekt het oorzakelijk verband tussen dat handelen en de door [appellant] geleden schade, nu die schade enkel en alleen haar oorzaak vindt in omstandigheid dat [appellant] in een kuil woont en geen adequate voorzieningen heeft getroffen voor de waterhuishouding ter plaatse.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In het tussenvonnis van 13 augustus 2014 heeft zij daartoe kort samengevat het volgende overwogen. Op de Gemeente rust een zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en van een behoorlijke verzameling en afvoer van hemelwater. Die zorgplicht omvat de verplichting van de Gemeente om deugdelijk een riolerings-en afwateringssysteem in te richten en te onderhouden. [appellant] woont op een perceel zonder de benodigde vergunningen, zodat de Gemeente bij de inrichting van een riolerings- en afwateringssysteem daar geen rekening mee behoefde te houden. Verder was de Gemeente bereid om [appellant] op dat systeem aan te sluiten, maar [appellant] heeft niet voldaan aan de daartoe door de Gemeente getelde voorwaarden. Tegen die achtergrond heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de Gemeente geen deugdelijk riolerings- en afwateringssysteem heeft aangelegd. Uit de door [appellant] overgelegde rapportages kan verder niet worden afgeleid dat de Gemeente onvoldoende onderhoud heeft gepleegd. Evenmin heeft [appellant] voldoende onderbouwd dat de Gemeente een drain heeft afgesloten. Hetzelfde geldt voor de stelling dat een door de Gemeente ingeschakeld bedrijf in augustus 2010 water naar het perceel van [appellant] heeft gepompt. De wateroverlast had door het treffen van eenvoudige maatregelen door [appellant] , op wie als grondeigenaar een eigen verantwoordelijkheid rust voor de afvoer van water, kunnen worden voorkomen. Wel is [appellant] in de gelegenheid gesteld bewijs bij te brengen van zijn stelling dat de Gemeente in oktober 2010 de brandweer heeft verboden water weg te pompen van zijn perceel. Na bewijslevering heeft de rechtbank bij eindvonnis van 12 augustus 2015 [appellant] niet in dat bewijs geslaagd geacht. [appellant] is in de kosten van de procedure veroordeeld. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4
Het hof merkt allereerst op dat de grieven van [appellant] in het licht van zijn stellingen als in eerste aanleg betrokken en de daaraan door de rechtbank gewijde overwegingen een beperkt karakter kennen. Door de grieven wordt niet bestreden het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente heeft gezorgd voor een deugdelijk riolerings- en afwateringsstelsel en evenmin dat niet is bewezen dat de Gemeente de brandweer heeft verboden om op 20 oktober 2010 het water van zijn perceel weg te pompen. De grieven richten zich op het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat een gebrek aan onderhoud aan het riolerings- en afwateringsstelsel de oorzaak is van de wateroverlast op het perceel van [appellant] (grief 1), dat niet aangenomen kan worden dat de Gemeente een drain heeft afgesloten (grief 2), dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat het door de Gemeente ingeschakelde bedrijf De Waterwolf in augustus 2010 water naar zijn perceel heeft gepompt (grief 3) en tenslotte dat [appellant] door het treffen van eenvoudige maatregelen de overstroming van zijn perceel had kunnen voorkomen (grief 4). Verder heeft [appellant] de Gemeente een nieuw verwijt gemaakt dat erop neer komt dat de Gemeente geweigerd zou hebben maatregelen te nemen toen [appellant] melding maakte van het feit dat op 20 oktober 2010 water vanaf de [naam weg] op zijn perceel stroomde, door de straatkolken niet (opnieuw) te reinigen (zie toelichting op grief 5, die verder betrekking heeft op de proceskosten). Het hof zal de grieven in de door [appellant] aangedragen volgorde bespreken.
3.5.1
Grief 1 heeft betrekking op het door [appellant] aan de Gemeente verweten (slecht) onderhoud van het waterafvoersysteem meer in het bijzonder doordat de straatkolken in de [naam weg] in augustus 2010 niet vrij lagen. Het hof overweegt als volgt. Als hiervoor overwogen staat niet meer ter discussie het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente ter plaatse een deugdelijk riolerings- en afwateringssysteem heeft aangelegd. Voorts staat vast dat [appellant] door eigen toedoen niet op het betreffende riolerings- en afwateringssysteem was aangesloten. Eveneens staat vast dat [appellant] woonachtig is op een ten opzichte van de omringende percelen lager gelegen perceel hetgeen het perceel waarop [appellant] woont als van nature uiterst kwetsbaar maakt voor wateroverlast, omdat overtollig water zich als vanzelf verzamelt op het laagst gelegen punt in het terrein. Tegen die achtergrond geldt het volgende.
Uit het rapport van ALC als hiervoor onder 2.6 aangehaald blijkt dat nadat zich de wateroverlast in augustus 2010 had voorgedaan de voordien gegraven sleuven en greppels zijn opgeschoond en dat de bermen langs de [naam weg] – die in de loop van de tijd als vanzelf waren opgehoogd door afval, grond en gras – zijn afgegraven waarbij men straatkolken is tegengekomen. Nadat die waren vrijgemaakt kon het water vrij gemakkelijk weglopen in die putten. [appellant] koppelt hier de conclusie aan vast dat ware die straatkolken tijdig vrijgemaakt zich de wateroverlast op zijn perceel niet zou hebben voorgedaan. Die conclusie valt echter volgens het hof niet zonder meer te trekken. Uit de situatie als in de stukken geschetst valt immers af te leiden dat de wateroverlast op de [naam weg] in belangrijke mate werd veroorzaakt door de aanwezigheid van een naastgelegen sloot, waarvan het waterniveau hoger stond dan voorheen. De overvloedige regenval zorgde ervoor dat (ook) dit overtollige water de [naam weg] op stroomde, waardoor deze geheel blank kwam te staan. Aldus is het maar zeer de vraag of bij overvloedige regenval, zoals die zich in augustus 2010 heeft voorgedaan de straatkolken voldoende capaciteit hadden om ook het uit de naastgelegen sloot over de weg stromende water te verwerken – [appellant] heeft daaromtrent niets gesteld – maar bovendien valt uit het feit dat ook in oktober 2010 het perceel van [appellant] is overstroomd af te leiden dat de aanwezigheid van goed functionerende straatkolken daarop kennelijk nauwelijks of geen invloed had. Immers, die straatkolken waren in augustus 2010 nog schoongemaakt – dat valt ook nog eens in indirecte zin te lezen in de getuigenverklaring van de postcommandant van de brandweer [B] van 15 januari 2015 – en toch volgde een soortgelijke overstroming in oktober 2010. [appellant] heeft tegen deze achtergrond onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld laat staan te bewijzen aangeboden, die het aannemelijk maken dat deugdelijk onderhoud aan de straatkolken, waartoe de Gemeente in beginsel gehouden is, een overstroming van zijn perceel zowel in augustus als in oktober 2010 had kunnen voorkomen. Voor zover [appellant] nog betoogt dat ook in oktober de straatkolken (weer?) vervuild/dichtgeslibd waren merkt het hof het volgende op. Voor deze stelling zoekt [appellant] kennelijk aansluiting bij de afgelegde getuigenverklaring van de postcommandant van de brandweer [B] , een en ander als geciteerd in de randnummers 26 en 27 van de memorie van grieven. Wat er verder van die verklaring ook zij ten aanzien van het handelen van de Gemeente op die dag, in ieder geval kan [appellant] daar geen argumenten aan ontlenen dat in oktober 2010 de betreffende straatkolken weer waren dichtgeslibd, hoogstens dat de Gemeente had laten weten geen aanleiding te zien om ter plaatste te gaan kijken omdat de straatkolken drie maanden geleden reeds waren schoongemaakt. Verdere feiten of omstandigheden die een andersluidend oordeel kunnen rechtvaardigen heeft [appellant] niet aangedragen. De grief faalt.
3.5.2
De tweede grief ziet op het beweerdelijk afsluiten van een drain vanuit het gemaal. [appellant] betoogt dat het verwijt dat hij de Gemeente maakt niet is gelegen in het afsluiten van een drain, maar dat de door of in opdracht van de Gemeente uitgevoerde werkzaamheden op naastgelegen percelen als gevolg heeft gehad dat de betreffende drain niet meer functioneerde. [appellant] heeft deze stelling slechts in die zin toegelicht dat het niet anders kan zijn dan dat die werkzaamheden dit gevolg hebben gehad. Hoewel [appellant] aldus heeft nagelaten voldoende feiten en omstandigheden te stellen die het aannemelijk maken dat bepaalde (welke?) werkzaamheden dit effect hebben gehad en hij zich verder ook niet heeft uitgelaten over de vraag of de betreffende werkzaamheden daarmee als onzorgvuldig jegens hem zouden moeten worden aangemerkt, merkt het hof nog het volgende op. [appellant] heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt wat de betreffende drain voor invloed had op de waterafvoer op zijn perceel en welke functie deze daarbij had. Enige relatie tussen de aanwezigheid van deze drain en het gestelde functioneren ervan enerzijds en het voorkomen van wateroverlast, zoals die zich in augustus en oktober 2010 heeft voorgedaan anderzijds is door [appellant] verder niet aannemelijk gemaakt.
3.5.3
Grief 3 heeft betrekking op het door de rechtbank als onvoldoende toegelicht beoordeelde verwijt van het wegpompen van water door een daartoe door de Gemeente ingeschakeld bedrijf naar of in de richting van het perceel/de woning van [appellant] . [appellant] heeft daarbij gewezen op door hem in de procedure ingebrachte foto’s. Hij stelt ter toelichting dat deze foto’s zijn genomen op 20 oktober 2010 en niet (zoals de rechtbank veronderstelde) op 23 augustus 2010. Kortom: de stelling van [appellant] in appel ziet op het verwijt dat hij de Gemeente maakt dat het overtollige water op 20 oktober 2010 ten onrechte naar zijn woning/perceel is gepompt. Naar het oordeel van het hof is die stelling tegen de achtergrond van de in eerste aanleg betrokken stellingen, die erop neer komen dat voornoemde activiteiten hebben plaatsgevonden op 23 augustus 2010 (zie randnummers 19 tot en met 21 bij inleidende dagvaarding) volstrekt onbegrijpelijk. Immers uit de beschrijving van de gang van zaken op 20 oktober 2010 – in diezelfde dagvaarding – valt af te leiden dat nadat de eerste wateroverlast zich bij het gemaaltje voordeed [appellant] contact heeft gezocht met de brandweer en dat die eerst rond 16.00 uur is begonnen met het wegpompen van het inmiddels aanzienlijk gestegen water. Enige rol op die dag voor de Gemeente of het door de Gemeente ingeschakelde bedrijf bij het (weg)pompen van overtollig water is daarin niet weggelegd, integendeel. In die zin is het dan ook niet begrijpelijk wat de beweerdelijk op 20 oktober 2010 gemaakte foto’s duidelijk zouden moeten maken omtrent de gebeurtenissen op 23 augustus 2010. De stelling van [appellant] dat de wateroverlast in augustus mede (?) is veroorzaakt door onoordeelkundig pompgedrag wordt er in ieder geval niet mee aangetoond. Waar verdere toelichting ontbreekt, kan ook deze grief niet tot aantasting van het andersluidende oordeel van de rechtbank leiden.
3.5.4
De vierde grief beoogt het oordeel van de rechtbank aan te tasten dat [appellant] door het treffen van eenvoudige voorzieningen had kunnen voorkomen dat zijn perceel te lijden zou hebben van wateroverlast en de daaruit voortvloeiende schade. Ter toelichting stelt [appellant] dat hij tot 2010 nooit wateroverlast heeft ervaren en dat er voor hem dus geen reden was enige voorziening te treffen. Bovendien betekent dit nog niet dat de Gemeente aldus van haar zorgplicht zou zijn ontslagen, aldus [appellant] . Ook deze grief kan niet slagen. De rechtbank heeft terecht een grote verantwoordelijkheid voor een deugdelijke afwatering van het eigen perceel bij [appellant] gelegd. Voor zover [appellant] stelt dat het niet nemen van die verantwoordelijkheid de Gemeente niet ontslaat van haar zorgverplichting (deugdelijk afwateringsstelsel en voldoende onderhoud) is die stelling weliswaar in haar algemeenheid juist, maar doet zij in dit geval geen opgeld. Zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld staat immers vast dat het riolerings- en afwateringsstelsel ter plaatse deugdelijk was, terwijl [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen aannemen dat de Gemeente haar onderhoudsverplichting had geschonden met als gevolg de waterschade van [appellant] .
3.5.5
De grieven falen en derhalve ook die ten aanzien van de proceskosten. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 711,= aan verschotten en € 894,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, L.A.J. Dun en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.