ECLI:NL:GHAMS:2017:754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.202.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot nietigverklaring van anticipatie-exploot in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een incidentele vordering tot nietigverklaring van een anticipatie-exploot dat door [geïntimeerde] was uitgebracht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Bouter, stelde dat het anticipatie-exploot gebreken vertoonde, zoals het ontbreken van een zaaknummer en tegenstrijdige aanzeggingen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.H. van der Wouden, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering van [appellant].

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de roldatum te vervroegen, zoals bepaald in artikel 126 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat de door [appellant] aangevoerde gebreken niet leiden tot nietigheid van het exploot. Het hof concludeerde dat [appellant] zich tijdig had gesteld in de procedure en dat er geen reden was voor niet-ontvankelijkheid. De vordering van [appellant] tot nietigverklaring van het anticipatie-exploot werd afgewezen.

Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant]. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar op 7 maart 2017.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.202.118/01
zaak-/nummer rechtbank Amsterdam : C/13/572040 / HA ZA 14-880
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 maart 2017
inzake:
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.H. van der Wouden te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 12 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam die op 10 december 2014, 1 april 2015 en 13 april 2016 onder bovengenoemd zaak-/rolnummer zijn gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof tegen de roldatum 20 december 2016.
Bij exploot van 20 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] de roldatum die is vermeld in het exploot van dagvaarding vervroegd naar 1 november 2016.
[geïntimeerde] heeft de zaak op die dag laten inschrijven.
[appellant] is op de vervroegde roldatum niet verschenen.
De zaak is naar de rol van 15 november 2016 verwezen om [appellant] in de gelegenheid te stellen alsnog advocaat te stellen.
Op deze roldatum heeft mr. Bouter voornoemd zich voor [appellant] gesteld en om een aanhouding van twee weken verzocht voor het nemen van een akte over de ontvankelijkheid.
[appellant] heeft vervolgens bij incidentele conclusie, met producties, gevorderd dat het hof het exploot van 20 oktober 2016 nietig zal verklaren, althans [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen zoals vermeld in dat exploot, de hoofdzaak zal aanhouden tot op dit incident is beslist en [appellant] in de hoofdzaak een termijn zal gunnen voor het dienen van grieven, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, voor zover die strekt tot nietigverklaring van het anticipatie-exploot, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in haar daarin opgenomen vorderingen, en tot veroordeling van haar in de proceskosten. Voor het overige heeft [geïntimeerde] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Arrest is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat het anticipatie-exploot dat [geïntimeerde] heeft doen uitbrengen aan meerdere gebreken leidt. Volgens [appellant] gaat het - samengevat - om de volgende gebreken. Uit het anticipatie-exploot kan niet worden afgeleid welke zaak dit betreft en bij welke instantie die aanhangig is gemaakt, aangezien daarin geen zaaknummer wordt vermeld en de door [appellant] in de appeldagvaarding aangezegde roldatum (10 december 2016) evenmin. Ook zijn er aan het exploot geen stukken gehecht waaruit dit had kunnen blijken. Daarnaast worden er in het anticipatie-exploot tegenstrijdige aanzeggingen gedaan. [geïntimeerde] zegt in punt 2 van dat exploot immers aan dat de zaak bij vervroeging zal worden aangebracht bij het hof, maar in punt 3 wordt [appellant] opgeroepen om “
voorafgaand aan de aangezegde datum het exploit van dagvaarding ter griffie in te dienen”. De zaak kan wel door [geïntimeerde] worden aangebracht, maar dat moet dan gebeuren op de roldatum zoals aangezegd in het oorspronkelijke exploot. [geïntimeerde] had “
een echt anticipatie-exploot” moeten uitbrengen en zelf voor de aanbrenging daarvan en van het oorspronkelijke exploot van dagvaarding moeten zorgdragen. Voor [appellant] is het onmogelijk om laatstgenoemd exploot aan te brengen tegen een door [geïntimeerde] gewenste - van de in dat exploot genoemde afwijkende - datum aan te brengen, terwijl hij juist daartoe in het gewraakte exploot wordt opgeroepen en [appellant] daaraan het ingrijpende verzoek van ontslag van instantie verbindt. Ten slotte staat in punt 4 van het anticipatie-exploot “dagvaarding” waar “roldatum” bedoeld zal zijn en wordt in punt 5 aangezegd dat peremptoir zal worden gesteld, hetgeen onder het per 1 september 2016 geldende rolreglement niet meer mogelijk is.
2.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.3.
In artikel 126 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat gedaagde (in hoger beroep: geïntimeerde) de roldatum, vermeld in het exploot van dagvaarding, kan vervroegen door aan de eiser (in hoger beroep: appellant) bij exploot een vroegere roldatum te doen aanzeggen. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] met het exploot van 20 oktober 2016 van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en dat zij conform het bepaalde in lid 2 van dat artikel een termijn in acht heeft genomen van meer dan een week tussen de dag van de aanzegging en de aangezegde vroegere datum - hetgeen op straffe van nietigheid is vereist - en het exploot tijdig ter griffie heeft ingediend. De door [appellant] gestelde gebreken zijn geen gebreken die in artikel 126 Rv of elders in de wet met nietigheid worden bedreigd, zodat nietigverklaring in ieder geval niet aan de orde is.
2.4.
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het anticipatie-exploot, zoals ook door [geïntimeerde] wordt erkend, geen schoonheidsprijs verdient en bepaald duidelijker had gekund. Het exploot is evenwel niet zó onduidelijk dat [appellant] zich op 15 november 2016 niet alsnog in deze appelprocedure heeft kunnen stellen. Anders dan [appellant] lijkt te betogen, staat in het exploot wel dat het om een zaak gaat die door [appellant] tegen [geïntimeerde] aanhangig is gemaakt en dat het een zaak bij dit hof betreft. [appellant] heeft ook niet gesteld dat er tussen partijen meer dan één zaak loopt, laat staan dat hij nog een andere appelzaak dan de onderhavige tegen [geïntimeerde] bij dit hof aanhangig heeft gemaakt. Doordat [appellant] zich tijdig heeft gesteld, doet zich de situatie van artikel 123 lid 2 Rv niet voor en is ontslag van instantie - de sanctie waarvoor [appellant] kennelijk vreest - niet mogelijk. Voor niet-ontvankelijkverklaring is naar het oordeel van het hof, nog daargelaten of de wet daartoe in dit geval de mogelijkheid biedt, dan ook geen plaats.
2.5.
Wat er verder ook zij van het anticipatie-exploot, de volgende stap is in ieder geval, ook indien het hof [appellant] zou volgen in zijn betoog dat aan dit exploot gebreken kleven en dat dat gevolgen moet hebben, dat in deze zaak - waarin [appellant] zelf de inmiddels verstreken datum van 10 december 2016 als eerst dienende dag had aangezegd - door hem van grieven moet worden gediend binnen de termijn die het hof hem zal verlenen. [appellant] heeft dus geen belang meer bij de door hem gevorderde verklaringen, zodat eveneens om die reden zijn vordering (in zoverre) moet worden afgewezen.
2.6.
Het hof zal [appellant] , als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak veroordelen in de kosten van dit incident.
2.7.
In de hoofdzaak zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering tot nietigverklaring van het anticipatie-exploot, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in de daarin geformuleerde vorderingen, af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 18 april 2017 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.