ECLI:NL:GHAMS:2018:117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
200.202.212/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten werd afgewezen. Het bindend advies, dat op 14 oktober 2015 werd gegeven, betrof een geschil over hoge telefoonrekeningen die [appellante] ontving van KPN B.V. [appellante] had zich bij KPN beklaagd over een rekening van € 2.195,= en had een geschil aangemeld bij de Geschillencommissie, waarin zij stelde dat de rekeningen te hoog waren en dat KPN niet transparant was over het onderzoek naar de oorzaak van de hoge kosten. De Geschillencommissie wees haar vorderingen af en oordeelde dat KPN de juiste bedragen in rekening had gebracht.

In eerste aanleg vorderde [appellante] vernietiging van dit bindend advies en terugbetaling van een bedrag dat aan KPN was uitgekeerd. De kantonrechter wees deze vorderingen af en oordeelde dat het bindend advies geacht werd deel uit te maken van de overeenkomst tussen partijen, en dat vernietiging alleen mogelijk was bij ernstige gebreken in het advies. Het hof bevestigde deze lijn van redeneren en oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er geen grond was voor vernietiging van het bindend advies.

Het hof concludeerde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onjuistheden in het advies of dat de Geschillencommissie haar taak niet naar behoren had uitgevoerd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellante] in de proceskosten van het appel. Het arrest werd uitgesproken op 16 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.202.212/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 4683995 CV EXPL 15-35433
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 januari 2018
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amsterdam,
t e g e n
KPN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O. Heuverling te Naaldwijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en KPN genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 24 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 25 juli 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en KPN als gedaagde in conventie/ eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties,
  • memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en – naar het hof begrijpt – alsnog de vorderingen van [appellante] zal toewijzen en die van KPN zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
KPN heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1.1 tot en met 1.10 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Met
grief 2komt [appellante] op tegen de vaststelling onder 1.1. Het hof zal daarmee bij de vermelding van de vaststaande feiten rekening houden en hierop bij de beoordeling terugkomen. Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) [appellante] heeft in ieder geval tot het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw telefoondiensten afgenomen van KPN ten behoeve van een zogeheten vaste telefoonverbinding.
( b) Bij brief van 5 januari 2015 heeft [appellante] zich bij KPN beklaagd over de hoogte van de op 23 december 2014 ontvangen telefoonrekening ten bedrage van € 2.195,=. Naar aanleiding van deze klacht heeft KPN een (technisch) onderzoek ingesteld. Volgens KPN blijkt daaruit dat de telefoonrekening correct was omdat met de daarop voorkomende nummers door [appellante] , althans vanuit haar woning, is gebeld. Bij brief van 3 maart 2015 aan [appellante] heeft KPN uiteengezet welk onderzoek zij heeft gedaan. Volgens deze brief betreft het onderzoek binnen de woning van [appellante] en onderzoek van de infrastructuur binnen het KPN-domein.
( c) Bij brief van 29 maart 2015 heeft [appellante] tegen KPN een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten (verder: de Geschillencommissie). In die procedure beklaagt [appellante] zich over (volgens haar) te hoge telefoonrekeningen van september 2013, november 2013, januari 2014, maart 2014, mei 2014, juli 2014, september 2014, november 2014 en januari 2015. Ook klaagt [appellante] erover dat KPN de bevindingen van het onder (b) genoemde onderzoek niet met haar heeft gedeeld. [appellante] stelt als oplossing voor dat KPN door middel van de uitslagen van het door haar verrichte onderzoek aantoont dat de gesprekken vanuit de telefoonverbinding van [appellante] zijn gevoerd. In het kader van die procedure heeft [appellante] een bedrag van € 1.928,30 bij de Geschillencommissie gedeponeerd. Nadat een mondelinge behandeling had plaatsgevonden, heeft de Geschillencommissie bij bindend advies van 14 oktober 2015, verzonden op 5 november 2015 (verder: het bindend advies), het door [appellante] verlangde afgewezen en bepaald dat het in depot gestelde bedrag aan KPN zal worden uitbetaald.
( d) In eerste aanleg heeft [appellante] (in conventie) vernietiging van het bindend advies gevorderd, alsmede terugbetaling door KPN van het door de Geschillencommissie aan KPN uitgekeerde bedrag van € 1.928,30. KPN heeft (in reconventie) van [appellante] betaling gevorderd, uitgaande van het in stand blijven van het bindend advies, van een bedrag van € 2.585,16, althans, indien het bindend advies wordt vernietigd, van een bedrag van € 4.513,46, zijnde dit het totaalbedrag van de door [appellante] niet betaalde facturen over de periode van november 2014 tot en met januari 2016.
( e) Na verweer van KPN heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen, de primaire vordering van KPN toegewezen en [appellante] in de proceskosten (in conventie en in reconventie) verwezen.
3.2.
Alvorens de grieven te bespreken overweegt het hof dat de kantonrechter in zijn vonnis – door partijen terecht onbestreden – als volgt heeft overwogen:
“8. Partijen zijn het erover eens dat het advies van de Geschillencommissie een bindend advies is krachtens een vaststellingsovereenkomst, zoals bedoeld in art. 7:900 BW. Dat betekent dat het bindend advies geacht wordt deel uit te maken van hetgeen partijen zijn overeengekomen; het heeft de kracht van overeenkomst.
9. Een vordering tot vernietiging van het bindend advies kan door de burgerlijke rechter slechts marginaal worden getoetst. Niet elke onjuistheid in het advies kan worden ingeroepen om de bindende kracht daarvan te bestrijden. De maatstaf is of gebondenheid aan de beslissing in verband met haar inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn[art. 7:904 lid 1 BW; hof]
. Volgens vaste rechtspraak kan er alleen vernietigd worden als er ernstige gebreken zijn in het advies, of anders gezegd als het advies “apert onjuist” is. Dit kan het geval zijn als de beginselen van behoorlijk procesrecht zijn geschonden (bijvoorbeeld het beginsel van hoor en wederhoor) of bij het ontbreken van een toereikende motivering.”
Al het hierna volgende moet tegen deze achtergrond worden bezien.
3.3.1.
Zoals in rov 2 vermeld, houdt
grief 2in dat de kantonrechter ten onrechte als (tussen partijen) vaststaand heeft aangenomen dat [appellante] sinds 1992 telefoondien-sten heeft afgenomen van KPN ten behoeve van een vaste telefoonaansluiting. Volgens [appellante] bestaat er sinds het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw geen overeenkomst meer tussen partijen behalve dan dat [appellante] de bekabeling ten behoe-ve van haar (mobiele) telefoonaansluiting bij Tele2 van KPN heeft gehuurd. Omdat [appellante] hieraan ook consequenties verbindt met betrekking tot de door haar gevorder-de vernietiging van het bindend advies, zal het hof nader op deze kwestie ingaan.
3.3.2.
Het moge zo zijn dat – als gevolg van de desbetreffende betwisting door [appellante] – niet (tussen partijen) vaststaat dat [appellante] na het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw nog telefoondiensten van KPN heeft afgenomen, in het licht van de brief van [appellante] aan KPN van 24 februari 2015 en de klachtbrief van [appellante] van 29 maart 2015, in welke beide brieven [appellante] schrijft dat zij de onderhavige telefoonverbinding al sinds 1992 heeft, acht het hof de betwisting onvoldoende toegelicht. Daar komt bij dat [appellante] niet heeft uitgelegd waarom zij tegen KPN een geschil bij de Geschillencommissie aanhangig heeft gemaakt, als tussen partijen geen overeenkomst ter zake van telefoondiensten (meer) bestond. Om die reden faalt de grief. In het midden kan daarom blijven of een ander oordeel op dit punt tot vernieti-ging van het bindend advies had kunnen leiden. Het hof merkt in dit verband nog wel op dat niet is gesteld of gebleken dat [appellante] tegenover de Geschillencommissie een beroep heeft gedaan op het ontbreken van een dergelijke overeenkomst tussen partijen.
3.4.1.
Met
grief 1betoogt [appellante] – op hierna, zo nodig, weer te geven gronden – dat de kantonrechter in rov 13 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen dat het bindend advies “de toets der kritiek kan doorstaan”.
3.4.2.
[appellante] stelt allereerst dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Zij voert daartoe aan dat de mondelinge behandeling van de Geschillencommissie niet langer dan tien tot vijftien minuten heeft geduurd, volgens haar te kort om haar standpunten kenbaar te maken en te onderbouwen.
Deze klacht faalt reeds op de grond dat [appellante] bij de inleidende dagvaarding de pleitnota van haar gemachtigde bij gelegenheid van de zitting van de Geschillen-commissie heeft overgelegd ten aanzien waarvan niet is gesteld of gebleken dat deze toen niet (integraal) is voorgedragen en waaruit – tegen die achtergrond – blijkt dat [appellante] haar standpunt in voldoende mate naar voren heeft kunnen brengen.
3.4.3.
Voorts voert [appellante] aan dat de Geschillencommissie niet onafhankelijk en onpartijdig was. [appellante] baseert dit op door haar gestelde uitlatingen en blijken van ergernis van (een lid respectievelijk de leden van) de Geschillencommissie tijdens de zitting.
Daargelaten dat [appellante] niet heeft uitgelegd waarom ze zich hierover niet reeds tijdens de zitting van de Geschillencommissie, althans kort daarna, heeft beklaagd, geldt dat KPN de desbetreffende feitelijke stellingen van [appellante] heeft betwist en dat [appellante] te dezen niet een voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Het hof kan daarom niet van de juistheid van die stellingen van [appellante] uitgaan. Deze klacht mist daarmee feitelijke grondslag.
3.4.4.
Verder betoogt [appellante] dat de Geschillencommissie geen deugdelijk onderzoek heeft verricht. [appellante] stelt dat zij niet of nauwelijks betrokken is geweest bij het bindend advies en bij de wijze waarop het onderzoek is gedaan en dat de Geschillencommissie ten onrechte heeft geoordeeld dat KPN de oorzaak van de hoge rekeningen heeft gevonden.
[appellante] ziet over het hoofd dat de Geschillencommissie niet was gehouden (zelf) technisch onderzoek te doen maar voor de beoordeling van het geschil afhankelijk was van de informatie die partijen haar gaven. Tot het geven van informatie heeft [appellante] ampel de gelegenheid gehad en [appellante] heeft niet voldoende concreet en onderbouwd gesteld dat en in welk opzicht de Geschillencommissie bij het actief inwinnen van informatie te kort is geschoten en de haar door partijen verschafte informatie dusdanig gebrekkig heeft beoordeeld dat het bindend advies moet worden vernietigd.
3.4.5.
De klachten van [appellante] dat de Geschillencommissie haar taak als bindend adviseur onbehoorlijk heeft vervuld en bovendien rekening had moeten houden met het door [appellante] ondervonden nadeel van de gemaakte procedurele fouten bouwen slechts voort op de hiervoor verworpen klachten en grief van [appellante] en moeten daarom het lot van die klachten en grief delen.
3.4.6.
Ten slotte kan de enkele omstandigheid dat [appellante] een alleenstaande vrouw is die volledig afhankelijk is van haar eigen (minimale) inkomsten niet leiden tot de conclusie dat het bindend advies moet worden vernietigd, ook niet als daarbij (de omvang van) de vordering van KPN en de gemaakte kosten worden betrokken.
3.4.7.
De conclusie is dat grief 1 in alle onderdelen faalt.
3.5.
Voor zover [appellante] in appel de hoogte van de (tegen)vordering van KPN heeft betwist, oordeelt het hof dat zij dat – afgezien van datgene waarop in het voorgaande reeds is ingegaan – onvoldoende gemotiveerd heeft gedaan, reden waarom het hof daaraan voorbijgaat.
3.6.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien juist, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Haar bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen. [appellante] zal, ten slotte, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellante] in de kosten van het appel, aan de zijde van KPN gevallen en tot op heden begroot op € 718,= wegens verschotten en € 694,= wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, R.J.M. Smit en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 januari 2018.