In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van mishandeling door het toedienen van een kopstoot aan de aangever op 28 juli 2015 te Amsterdam. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangever met een kettingslot zou hebben gezwaaid. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verklaring van de verdachte werd niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, en het hof hechtte meer waarde aan de verklaring van de aangever en de getuige. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, maar het hof vond deze straf onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de mishandeling, de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor mishandeling.