ECLI:NL:GHAMS:2018:2065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
23-000027-18.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pogingen tot diefstal met verbreking uit gemotoriseerd voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor twee pogingen tot diefstal met verbreking uit een gemotoriseerd voertuig. De feiten vonden plaats op 6 september 2017 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een mededader heeft geprobeerd een motorfiets en een scooter te stelen. De verdachte werd aangehouden na een melding van een beveiliger en camerabeelden toonden zijn betrokkenheid aan. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 547,85 aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000027-18
datum uitspraak: 20 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684402-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
brp-adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een motorfiets (BMW F650 met kenteken [kenteken]) geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen motor onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die motorfiets is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen, met een schroevendraaier en/of een hamer, althans een scherp en/of puntig en/of een hard en/of zwaar voorwerp, een of meer slot(en) van voornoemde motorfiets heeft/hebben getracht te forceren en/of vernielen en/of heeft/hebben geforceerd en/of vernield en/of een schroef in het slot van voornoemde motorfiets heeft/hebben gedraaid;
2.
hij op of omstreeks 06 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goederen en/of geld, in elk geval enig goed van zijn/hunner gading geheel of ten dele toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die goederen te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar een scooter is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer van hen de buddyseat van voornoemde scooter met een schroevendraaier en/of een hamer heeft/hebben geopend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 06 september 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een motorfiets (BMW F650 met kenteken [kenteken]) toebehorend aan [benadeelde], die weg te nemen motor onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, opzettelijk met zijn mededader naar die motorfiets is toegegaan, waarna hij, verdachte, met een schroevendraaier en/of een hamer, althans een scherp en/of puntig en/of een hard en/of zwaar voorwerp, een slot van voornoemde motorfiets heeft vernield en een schroef in het slot van voornoemde motorfiets heeft gedraaid;
2.
hij op 06 september 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen hunner gading toebehorend aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, opzettelijk met zijn mededader, naar een scooter is toegegaan, waarna hij, verdachte, de buddyseat van voornoemde scooter met een schroevendraaier en/of een hamer heeft geopend.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd – verkort weergegeven – dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de pogingen tot diefstal. Het signalement van de dader komt niet overeen met dat van de verdachte, -de verdachte droeg een zwarte jas en niet een groene jas- en de camerabeelden zijn dusdanig onduidelijk dat op grond daarvan geen herkenning kan plaatsvinden. Volgens de raadsvrouw biedt de enkele aanwezigheid bij de plaats-delict onvoldoende basis om de verdachte als dader te kunnen aanmerken. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in de omgeving van de plaats-delict aanwezig was omdat een vriend van hem daar woonde, bij wie hij op bezoek wilde gaan, aldus de verdediging.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat op 6 september 2015 tussen 05:25 uur en 05:42 uur aan de Antonio Vivaldistraat te Amsterdam is getracht een motorfiets te stelen door daarvan het slot te vernielen. Tevens was getracht een buddyseat van een scooter open te breken.
Op de camerabeelden, die blijkens de eigen waarneming van het hof corresponderen met de processen-verbaal van bevindingen omtrent het uitkijken van de camerabeelden, en voldoende helder zijn, zijn twee daders te zien, die vrijwel gelijktijdig aankomen bij de scooters en beiden bij de scooters, waarvan naar later is verbaliseerd het eerste voertuig niet een scooter maar een motor betrof, aan het morrelen zijn. Beiden, ieder afzonderlijk, gooien vervolgens een voorwerp weg vlak voordat de inmiddels gealarmeerde politieauto hen passeerde. Ook een plaatselijke beveiliger maakt melding van twee daders.
Omstreeks 05:40 uur kwam de politie ter plaatse. De verbalisanten zagen 30 meter verderop in de straat twee personen bij een aantal scooters staan, die bij aankomst van de politieauto weer wegliepen. Volgens de beveiliger gooide één van de personen toen iets in het gras ter hoogte van de laatste scooter.
De personen, naar later bleek de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], werden aangehouden door de politie. Volgens de beveiliger waren dit dezelfde personen als degenen die bij de scooters aan het rommelen waren en die snel wegliepen toen de politie kwam.
Tussen de scooters werd een droge hamer aangetroffen, terwijl alles om de hamer nat geregend was, en in het gras ter hoogte van de laatste scooter werd een schroevendraaier gevonden, welke voorwerpen blijkens de camerabeelden door de verdachte en zijn medeverdachte, net voordat de politieauto hen passeerde, waren weggegooid.
Uit het voorgaande volgt dat de persoon die kort (in een tijdsbestek van ongeveer 15 minuten) na de gepoogde diefstallen met zijn medeverdachte is aangetroffen in de directe omgeving van de plaats-delict de verdachte is. De beveiliger heeft de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] herkend als de daders. Voor het daderschap van de verdachte kent het hof tevens gewicht toe aan de omstandigheid dat zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] bij aankomst van de politie verbrekingsgereedschap hadden weggegooid.
Daartegenover heeft de verdachte de volgende verklaring geplaatst. De verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de feiten. Hij heeft verklaard dat hij vroeg in de morgen, samen met een vriend van hem, bij een vriend genaamd ‘[naam]’ op bezoek wilde gaan, die daar woonde. Toen die vriend echter niet opendeed, liepen zij weer richting de auto. Even later werden zij door de politie aangehouden.
Het hof constateert dat, wat er ook zij van deze verklaring van de verdachte over de reden dat hij daar ter plekke was, het aanbellen bij ‘[naam]’ niet afdoet aan de hiervoor weergegeven bevindingen.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot de slotsom dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de beide feiten.
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de voorlopige hechtenis en de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met verbreking uit een gemotoriseerd voertuig. Dergelijke feiten veroorzaken naast overlast, doorgaans ergernis en financiële schade voor de gedupeerden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 mei 2018 is hij veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de verdachte betreffende reclasseringsadviezen van 8 september 2017 en 23 november 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria en dat op grond van de delict-geschiedenis sprake is van een hoog recidiverisico. Wel acht het hof positief dat de verdachte onlangs zijn diploma behaald heeft en al enige tijd als zelfstandige geld verdient bij een door hem opgericht cateringbedrijf.
Met de rechtbank ziet het hof geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden en acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 547,85, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
72 (tweeënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 547,85 (vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 547,85 (vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 september 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. N.A. Schimmel en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 juni 2018.
[…]