ECLI:NL:GHAMS:2018:2137

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
23-001513-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling en pogingen daartoe

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling en pogingen daartoe, gepleegd op 18 september 2016 in Spanbroek. De zaak kwam ter terechtzitting na hoger beroep van zowel het openbaar ministerie als de verdachte. Het openbaar ministerie was het niet eens met de bewezenverklaring van bepaalde feiten en vond de opgelegde straf te laag. De verdediging richtte zich tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3, maar berustte in de veroordeling voor de overige feiten. Het hof heeft de zaak onderzocht aan de hand van getuigenverklaringen en bewijsstukken. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair ten laste gelegde feiten, maar wel aan de subsidiair ten laste gelegde feiten, waaronder zware mishandeling en pogingen daartoe. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan een deel onvoorwaardelijk. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de mishandeling schade hadden geleden. Het hof oordeelde dat de verdachte een onaanvaardbare inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat leidde tot een hogere straf dan eerder opgelegd door de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001513-17
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800408-16 en 13-684362-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie en vervolgens namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het openbaar ministerie kan zich niet verenigen met de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf te laag is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat het hoger beroep van de verdachte is gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 op de tenlastelegging, en tegen de opgelegde straf. De verdachte berust in de veroordeling voor de feiten 4, 5 en 6. Het hof zal die feiten in de bewijsoverwegingen hierna niet bespreken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht) - (ook) toen die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag - (meerdere malen) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken enkel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (met kracht) - (ook) toen die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag - (meerdere malen) (met de gschoeide voet) tegen het hoofd en/of de benen, althans het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
2 primair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer 4] (met kracht) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] - (ook) toen die [slachtoffer 4] (bewusteloos) op de grond lag - (met kracht) (meerdere malen) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (met kracht) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
3 primair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] - (ook) toen die [slachtoffer 2] (bewusteloos) op de grond lag - (met kracht) (meerdere malen) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] - (ook) toen die [slachtoffer 2] (bewusteloos) op de grond lag - (met kracht) (meerdere malen) (met de geschoeide voet) tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] - (ook) toen die [slachtoffer 2] (bewusteloos) op de grond lag - (met kracht) (meerdere malen) (met geschoeide voet) tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
4:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] (met kracht) in de nek te slaan (waardoor zij ten val kwam) en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer 5] op de grond lag - (met kracht) in de (onder)rug te schoppen en/of te trappen;
5:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Opmeer [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet waar jullie wonen, ik maak jullie dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, die mobiele telefoon (met kracht) op de grond kapot gegooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feiten 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd, nu er in geen van die gevallen aanwijzingen zijn dat de verdachte de opzet had dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou overlijden. De verdachte dient derhalve van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de verschillende aangevers met de grootst mogelijke terughoudendheid dienen te worden beschouwd en dat derhalve niet precies vastgesteld kan worden wat er zich de bewuste avond heeft afgespeeld. De verdachte zelf stelt dat de drie aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] zich uitdagend opstelden en begonnen met vervelende opmerkingen te maken en dat met name [slachtoffer 1] begon met slaan. De verdediging heeft geen noodweerverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman tevens aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte aangever [slachtoffer 4] heeft geslagen of geschopt nu dit blijkens de verklaring van aangever [slachtoffer 2] ook een duw geweest zou kunnen zijn.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld dient te worden. Daartoe heeft zij gesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) een poging daartoe heeft gedaan.
Nadere bewijsoverweging per feit
Het hof gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Feit 1
Op 18 september 2016 omstreeks 04.00 uur verlaat aangever [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] café “ [naam] ” in de gemeente Opmeer. Aangever loopt al een stukje vooruit en ziet dat een auto wordt geparkeerd. Er stapt een jongen uit de auto die direct naar aangever toeloopt. [slachtoffer 1] weet vanaf dat moment niets meer. [slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] sloeg of schopte en dat [slachtoffer 1] dientengevolge rechtstandig omviel. Op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond lag begon de verdachte volgens [slachtoffer 4] met kracht met zijn rechtervoet tegen hem aan te trappen. Volgens [slachtoffer 4] waren dit meerdere trappen en trapte hij hem in ieder geval tegen zijn borst en ribben. [slachtoffer 4] is vervolgens snel naar [slachtoffer 1] toegegaan en zag dat hij een bebloed gezicht had. Aangeefster [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) heeft bij de politie verklaard dat ze zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag met bebloed gezicht en dat ze zag dat zijn enkel scheef stond.
[slachtoffer 1] is pas in de ambulance weer bij kennis gekomen en merkte daarbij direct dat hij pijn had aan zijn rechter enkel en dat hij wist dat het niet goed zat. Eenmaal in het ziekenhuis aangekomen kreeg hij behoorlijk wat pijn aan allerlei delen van zijn lichaam, waaronder zijn aangezicht en zijn enkel. Na medisch onderzoek bleek dat [slachtoffer 1] ’s oogkas, kaakholte, jukbeen en enkel waren gebroken, zijn enkel op drie plaatsen.
Feit 2Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 13 maart 2017 heeft [slachtoffer 4] verklaard dat hij, toen hij zag dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) op de grond lag en door de verdachte op [slachtoffer 1] in werd getrapt naar [slachtoffer 1] is toegerend en bij [slachtoffer 1] heeft gebukt. Op het moment dat [slachtoffer 4] wilde opstaan en zich om wilde draaien kreeg hij een trap of slag op zijn voorhoofd, waarna hij even bewusteloos is geweest. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . [getuige 1] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat toen de eerste jongen (het hof begrijpt : [slachtoffer 1] ) op de grond lag en niets meer deed de verdachte naar de andere jongen ging (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ). Toen deze op de grond lag, trapte hij hem overal, in zijn gezicht en op zijn lijf. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) naar de grond heeft gewerkt met een trap of slag. [slachtoffer 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte [slachtoffer 4] een schop tegen zijn hoofd heeft gegeven. [slachtoffer 4] is in het ziekenhuis onderzocht, waarna werd geconstateerd dat hij een grote bult op zijn voorhoofd, een forse zwelling boven de neusbrug met een hematoom en bloeduitstortingen op zijn knieën en ellebogen had.
Feit 3Nadat de jongen (het hof begrijpt: de verdachte) [slachtoffer 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) tegen de grond had gewerkt, zag [slachtoffer 2] , gekleed in een AC/DC-shirt, de verdachte op zich afkomen en in zijn richting kijken. Vanaf dat moment kan hij zich niets meer herinneren. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij, na zelf naar de grond te zijn gewerkt, [slachtoffer 2] knock-out op de grond aantrof. [slachtoffer 5] ziet volgens haar verklaring bij de politie dat de jongen met het AC/DC-shirt (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ) tijdens een vechtpartij op het kruispunt op de grond valt en dat de verdachte tegen het hoofd van aangever, die dan op grond ligt, trapt en met zijn vuisten op het hoofd van aangever slaat. De verdachte haalde daarbij zijn arm naar achteren en haalde vol uit op het hoofd van [slachtoffer 2] . Trappen deed de verdachte door zijn been naar achteren te halen en vol op het hoofd van aangever te trappen. De verdachte trapte aangever daarbij in zijn gezicht.
is in het ziekenhuis aan een scan onderworpen, waarbij is geconstateerd dat hij een lichte hersenschudding had. Tevens heeft de aangever een bloeduitstorting in zijn linkeroog aan het voorval overgehouden en heeft hij sindsdien last van concentratieproblemen.
Overwegingen en oordeel van het hof
Ook als sprake zou zijn geweest van vervelende uitdagende uitlatingen van de zijde van de aangevers, is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die door zijn handelen als agressor aangemerkt dient te worden. Daarbij betrekt het hof mede de verklaring van getuige [getuige 3] , die bij het voorbij fietsen drie jongens (het hof begrijpt: de aangevers) zag staan en een voorbijrijdende auto op enig moment met piepende banden achteruit zag rijden, waarna de bestuurder (het hof begrijpt: de verdachte) van die auto schreeuwend uitstapte en in de richting van de drie jongens liep. Voorts betrekt het hof daar de verklaringen van de aangevers en getuige [getuige 1] bij alsmede die van de getuige [getuige 4] die spreekt over “die agressieve jongen” die zijn schoppen en slagen richtte naar drie andere jongens. Mede gelet op voornoemde verklaringen schuift het hof net als de rechtbank de verklaring van de verdachte over aanvankelijk door de aangevers toegepast geweld jegens hem - een verklaring die hij heeft overgenomen van de getuige [getuige 2] na eerst zelf geen verklaring af te hebben willen leggen - als ongeloofwaardig terzijde. Het hof zal derhalve uitgaan van de hiervoor geschetste feitelijke vaststellingen.
Feit 1Uit de hiervoor uiteengezette feitelijke vaststellingen blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] een slag of schop in het gezicht heeft gegeven en hem vervolgens, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, herhaaldelijk heeft getrapt waarbij hij hem in ieder geval tegen zijn borst en ribben heeft getrapt. Ten gevolge van het slaan en/of trappen heeft [slachtoffer 1] letsel overgehouden, te weten breuken in zijn oogkas, kaakholte en jukbeen en een bimalleolaire enkelfractuur met luxatie. Met het toepassen van fors geweld zoals in het onderhavige geval bestaat de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard door het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en meerdere keren met kracht te trappen tegen het lichaam. Aldus merkt het hof in het bijzonder ook de enkelfractuur aan als een voorzienbaar gevolg van het handelen van de verdachte.
Gelet op de in het dossier aanwezige geneeskundige verklaring(en), waaruit volgt dat het slachtoffer verschillende botbreuken heeft opgelopen, in het ziekenhuis is opgenomen en operaties heeft moeten ondergaan, alsmede op de schriftelijke verklaring van het slachtoffer waaruit blijkt dat hij tot op dat moment nog niet volledig is hersteld, in die zin dat hij nog steeds niet kan hardlopen, is het hof van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het hof acht de onder 1 subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2Vooropgesteld moet worden dat het schoppen tegen het hoofd van een persoon, een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de hiervoor uiteengezette feitelijke vaststellingen blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de verdachte slachtoffer [slachtoffer 4] , terwijl deze op de grond lag en dus betrekkelijk weerloos was, ten minste één schop tegen zijn hoofd heeft gegeven. Het hof bezigt in dit opzicht de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer 5] , die beiden hebben verklaard dat slachtoffer [slachtoffer 4] door de verdachte tegen zijn hoofd werd geschopt. Voorts past het bij [slachtoffer 4] geconstateerde forse letsel aan zijn gezicht veeleer bij een schop dan bij een klap.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. Gelet op de aard van de gedragingen en de ernst van het letsel doet hieraan niet af dat niet is komen vast te staan met welke kracht precies is geschopt of geslagen. Het hof acht de onder 2 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3Uit de hiervoor uiteengezette feitelijke vaststellingen blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de verdachte [slachtoffer 2] meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en geslagen, terwijl deze op de grond lag. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het meerdere keren met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 2] slaan en trappen, terwijl de laatste weerloos op de grond ligt, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. Het hof acht de onder 3 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het voorgaande worden het door de raadsman gevoerde verweren verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 18 september 2016 in de gemeente Opmeer, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen en een gebroken enkel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met kracht - ook toen die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag - meerdere malen (met de geschoeide voet) tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te schoppen;
2 subsidiair:
hij op 18 september 2016 in de gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] met kracht met de geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair:
hij op 18 september 2016 in de gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] - ook toen die [slachtoffer 2] bewusteloos op de grond lag - met kracht meerdere malen met de geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij op 18 september 2016 in de gemeente Opmeer, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] met kracht in de onderrug te trappen;
5:
hij op 18 september 2016 te Opmeer [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet waar jullie wonen, ik maak jullie dood.";
6:
hij op 18 september 2016 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone), toebehorende aan [slachtoffer 5] , heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, die mobiele telefoon met kracht op de grond kapot gegooid;
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen gronden om toepassing te geven aan artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, nu de feiten deels naar aard verschillen en deels van elkaar te onderscheiden zijn omdat zij andere, in tijd van elkaar te onderscheiden gedragingen betreffen en zien op andere slachtoffers.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden gesteld en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een bijzondere voorwaarde, te weten reclasseringstoezicht, aan de verdachte wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die de verdachte voor deze kwestie in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. en daarnaast een (maximale) taakstraf. Subsidiair heeft de raadsman bepleit geen hoger straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en een tweetal pogingen daartoe. Als gevolg daarvan hebben de verschillende slachtoffers pijn ondervonden, (zwaar lichamelijk) letsel opgelopen en schade geleden. De verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en het voorval heeft een diepe indruk op hen gemaakt. Twee van de slachtoffers mogen slechts van geluk spreken dat zij terwijl zij geraakt zijn op kwetsbare plekken van het lichaam, anders dan het andere slachtoffer, uiteindelijk geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van een van de omstanders, waarbij hij tevens haar mobiele telefoon heeft vernield waarmee zij wilde bellen om hulp te bieden aan de slachtoffers. Hiermee heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk op haar lichamelijke integriteit en haar pijn en schade toegebracht.
Bij elkaar genomen scheppen de verklaringen van de slachtoffers en de getuigen een beeld van een verdachte die als een bezetene tekeer is gegaan. Dit brengt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu de feiten plaatsgevonden in de buurt van een uitgaansgelegenheid en waarvan op dat moment verschillende mensen getuige zijn geweest. Dat omstanders daadwerkelijk enorm geschrokken zijn is ook gebleken uit de diverse getuigenverklaringen.
Dit zijn ernstige feiten die het hof de verdachte zwaar aanrekent.
Het hof heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2018 meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden zich schuldig te maken aan de onderhavige feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de in het door de raadsman overgelegde reclasseringsadvies van Fivoor van 17 mei 2018 neergelegde conclusies, waaruit blijkt de het toezicht met betrekking tot de verdachte moeizaam verliep, dat de verdachte weigerde om mee te werken met de voorgestelde interventies vanuit de reclassering en voorafgaand aan zijn huidige detentie zijn behandeling bij Ambulant Centrum Fivoor heeft beëindigd. Dit wordt bevestigd door het eveneens door de raadsman overgelegde ‘Advies aan opdrachtgever toezicht’ van 18 april 2018. Het hof is op grond van vorenstaande conclusies van oordeel dat, hoewel een behandeling in het geval van de verdachte zeer nuttig zou kunnen zijn, mede ter bescherming van de maatschappij, een toezicht van de reclassering en het wederom opstarten van een behandeling kennelijk onvoldoende zin heeft. Het hof zal dan ook een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstrafstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof komt hierbij tot een hogere straf dan door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd, nu het, net als de advocaat-generaal, tot een andere kwalificatie komt bij feit 2 en ook overigens de in eerste aanleg opgelegde straf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.287,1, bestaande uit € 2.282,17 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.157,17.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd, behoudens voor zover de gevorderde materiële schade het niet kunnen wegbrengen van de kinderen betreft.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering, gelet op zijn primair gevoerde verweer, niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen voor zover de gevorderde materiële schade het niet kunnen wegbrengen van de kinderen betreft; ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit rekening te houden met het aandeel van het slachtoffer in (de aanleiding tot) de vechtpartij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ter hoogte van € 2.207,17. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ter hoogte van € 3.000,00.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen gronden om in dit verband rekening te houden met enige mate van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.436,07, bestaande uit € 436,07 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.175,28.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft, gelet op zijn primair gevoerde verweer, verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en ten aanzien van de immateriële schade rekening te houden met het aandeel van het slachtoffer in (de aanleiding tot) de vechtpartij. Voor het overige is de schade niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen gronden om in dit verband rekening te houden met enige mate van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen nu wederom strafbare feiten zijn gepleegd, in strijd met de algemene voorwaarden.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, nu toewijzing tot gevolg zou hebben dat het opgelegde reclasseringstoezicht verder uitgesteld zal worden.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan onderhavige strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Kennelijk heeft de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf weinig indruk op hem gemaakt, in ieder geval onvoldoende om hem ervan te weerhouden wederom vergelijkbare feiten te begaan. Het hof ziet geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet of slechts ten dele te gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.207,17 (vijfduizend tweehonderdzeven euro en zeventien cent) bestaande uit € 2.207,17 (tweeduizend tweehonderdzeven euro en zeventien cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.207,17 (vijfduizend tweehonderdzeven euro en zeventien cent) bestaande uit € 2.207,17 (tweeduizend tweehonderdzeven euro en zeventien cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen
hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 september 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.436,07 (duizend vierhonderdzesendertig euro en zevencent) bestaande uit € 436,07 (vierhonderdzesendertig euro en zeven cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, te weten een bedrag van € 15,28.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.436,07 (duizend vierhonderdzesendertig euro en zeven cent) bestaande uit € 436,07 (vierhonderdzesendertig euro en zeven cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 september 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015, parketnummer 13-684362-15, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
91 (eenennegentig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Duker en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2018.