ECLI:NL:GHAMS:2018:2147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.231.045/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens wettelijk appelverbod in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de minderjarige [A] en [B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 4 januari 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 5 oktober 2017. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering trad op als verweerster in deze procedure. Tijdens de procedure heeft de advocaat van de moeder op 18 mei 2018 laten weten dat het hoger beroep wordt ingetrokken, wat impliceert dat de gronden van het hoger beroep niet worden gehandhaafd.

Het hof heeft vervolgens ambtshalve overwogen dat het hoger beroep betrekking heeft op een beschikking die is gegeven op basis van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 807, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is er geen hoger beroep mogelijk tegen dergelijke beschikkingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het hof zouden kunnen doen besluiten om het appelverbod te doorbreken. Daarom heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 5 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civielrecht recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.231.045/01
Zaaknummer rechtbank: C13/631508 / JE RK 17-666
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Mor-Yazir te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [minderjarige a] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [minderjarige b] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- Gezinshuis Drieluik, te Deventer;
- Orthopedagogisch Centrum Ambiq, te Deventer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 5 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 januari 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 5 oktober 2017.
2.2
De GI heeft op 14 maart 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 18 mei 2018, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De voorzitter heeft op 16 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier gesproken met [minderjarige a] . Tijdens dat gesprek heeft [minderjarige a] een brief aan het hof overhandigd.
[minderjarige b] heeft haar mening schriftelijk aan het hof kenbaar gemaakt bij brief van 14 mei 2018.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
De advocaat van de moeder heeft het hof bij voormeld journaalbericht van 18 mei 2018 laten weten dat het hoger beroep wordt ingetrokken.
Het hof maakt hieruit op dat de moeder de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep.
3.2
Het hof overweegt voorts ambtshalve dat het hoger beroep betrekking heeft op een beschikking die de kinderrechter heeft gegeven op de voet van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge artikel 807, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen een dergelijke beschikking geen hoger beroep open. Feiten of omstandigheden op grond waarvan dit appelverbod zou moeten worden doorbroken zijn gesteld noch gebleken. Ook om deze reden is de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 5 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.