ECLI:NL:GHAMS:2018:222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.178.271/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsvoering en ontbindende voorwaarde in overeenkomst tussen Pro Dev B.V. en geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, heeft Pro Dev B.V. hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft een geschil over de vraag of er op 2 juli 2010 een overeenkomst is gesloten tussen Pro Dev en de geïntimeerde, en of deze overeenkomst onderworpen was aan een ontbindende voorwaarde. Het hof heeft eerder op 25 oktober 2016 een tussenarrest uitgesproken en partijen hebben getuigen gehoord om hun standpunten te onderbouwen. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig, waarbij de getuige Meyer verklaarde dat er afspraken waren gemaakt die zijn bezegeld met een handdruk, maar dat hij zich niet kon herinneren of deze goed waren vastgelegd. De getuigen van Pro Dev, [A] en [C], bevestigden dat er geen ontbindende voorwaarde was afgesproken en dat de subsidieverlening geen onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat de eerdere uitspraak vernietigd moest worden. Pro Dev werd in het gelijk gesteld en de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van € 22.500,- plus wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.178.271/01
zaak-rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3887216 / 15-1183
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2018
inzake
PRO DEV B.V.,
gevestigd te Haarlem,
appellante,
advocaat: mr. M.W. Langhout te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.A.J. Raaijmakers te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Pro Dev en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 25 oktober 2016 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] op 7 februari 2017 één getuige doen horen, waarna Pro Dev op 21 september 2017 twee getuigen heeft doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
[geïntimeerde] heeft een memorie na enquête genomen.
Pro Dev heeft eveneens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is [geïntimeerde] toegelaten tot het (tegen)bewijs tegen het voorshandse bewijsoordeel dat partijen op 2 juli 2010 een overeenkomst hebben gesloten waarvan de inhoud overeenstemt met hetgeen daarover in het concept-verslag is opgenomen, en tot het (volle) bewijs van zijn stelling dat de overeenkomst is onderworpen aan de ontbindende voorwaarde dat aan [geïntimeerde] geen subsidie zou worden verleend.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] de getuige L. Meyer doen horen. Deze heeft voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik was op 2 juli 2010 aanwezig bij de volledige bespreking waarbij afspraken zijn gemaakt. De afspraken zijn bezegeld door een handdruk. Op 5 juli 2010 heeft [B] een gespreksverslag gemaakt waarbij die afspraken zijn bevestigd en genoemd. Dat heb ik ontvangen. Op uw vraag of die afspraken goed zijn vastgelegd, ook met name op het punt van de betaling die [geïntimeerde] zou doen ten behoeve van de waardevermindering zeg ik dat ik me dat niet kan herinneren, omdat ik me niet herinner of er gesproken is over waardevermindering in samenhang met de betaling van het bedrag.
De waardevermindering is wel door [A] aangekaart. Ook op een eerder moment is door [A] en mij al gesproken over de waardevermindering van de appartementen.
Wel is gesproken over genoegdoening in samenhang met het bedrag en het intrekken van het bezwaar.
Op uw vraag raadsheer-commissaris over mijn rol, kan ik u zeggen dat [geïntimeerde] een klant van mij is. Wij hebben de vergunningen verzorgd en de bouwtekeningen gemaakt. Ik ben ook zijn gemachtigde geweest bij het verzorgen van de vergunningen.
We hadden destijds te maken met aanvraag van fase 1, die was verleend. Fase 2 moest die aanvraag volledig maken, maar de gemeente had nog geen bestemmingsplan en kon daarom niet vooruitlopen op de vergunningsaanvraag. Het was ook bekend dat we niet verder konden met de vergunning zolang het bezwaar van [A] nog op tafel lag.
[A] zou een bedrag uitgekeerd krijgen als [geïntimeerde] subsidie zou krijgen en [A] het bezwaar zou intrekken. Dat is afgesproken.
Op uw vraag waarom ik als antwoord op het verzoek van [B] om commentaar te geven op het conceptverslag heb gezegd “wat mij betreft een helder en kloppend verhaal” in mijn email van 5 juli 2010, en niet heb aangegeven dat er een omissie was omdat de voorwaarden voor subsidie niet in die afspraken waren opgenomen, zeg ik u: ik had vertrouwen dat we er met elkaar uit waren en dat we konden doorgaan met fase 2 van de bouwvergunning op basis van het intrekken van het bezwaar. Het was een goed gesprek. Voor de juridische kant was immers de heer Teeuwen erbij om het af te regelen. Het is daarom niet bij me opgekomen op dit punt te reageren. Zo’n mail komt ook in de drukte binnen.
De mail van 6 juli 2010 van de heer [geïntimeerde] kan ik me goed herinneren, ik weet dat [geïntimeerde] direct heeft gereageerd omdat hij mij cc heeft ingekopieerd.
2.3
Pro Dev heeft de getuigen [A] en [C] laten horen.
[A] heeft voor zover van belang, het volgende verklaard:
De bijeenkomst op 2 juli 2010 is er gekomen om te kijken of [geïntimeerde] en ik, als vertegenwoordiger van de B.V., een oplossing voor het geschil tussen ons konden vinden. De gemeente zat erbij, die had ook het initiatief voor de bijeenkomst genomen met als doel in het kader van de door beide partijen ingediende bezwaren tegen elkaars bouwplannen te kijken of daarvoor een oplossing kon komen. Die oplossing is er gekomen en hield in dat beide partijen hun bezwaar zouden intrekken en dat [geïntimeerde] een bedrag zou betalen. Verder hielden de afspraken in dat de bouwvergunning van meneer [geïntimeerde] definitief moest worden. Het was een ronde afspraak, na afloop hebben we elkaar een hand gegeven en gezegd: dit is de deal. Over subsidie aan [geïntimeerde] zijn geen afspraken gemaakt. De gemeente heeft wel uiteengezet dat er een mogelijkheid voor subsidie was en dat hij een aanvraag kon doen.
Op vragen van mr. Langhout antwoord ik als volgt:
Het verslag van [B] was de weergave van de gemaakte afspraken. Een ontbindende voorwaarde is tijdens de bespreking niet aan de orde geweest, behalve dan dat die bouwvergunning definitief zou worden. Over subsidie is niets overeengekomen. Daar zou ik ook niet mee akkoord hebben kunnen gaan want dan zou ik afhankelijk zijn geworden van diverse factoren, zoals of de aanvraag goed was ingevuld, of de gemeente die subsidie wel of niet zou verlenen en eventuele andere negatieve punten die aan zo een afspraak zouden hangen. Ik herhaal: er is alleen over de mogelijkheid van subsidie gesproken.
2.4
[C] heeft voor zover van belang, het volgende verklaard:
Wat betreft de bijeenkomst op 2 juli 2010 waarbij ik aanwezig ben geweest kan ik u zeggen dat ik me herinner dat het een geschil betrof over de bouwvergunning voor meneer [geïntimeerde] versus [A] (Pro Dev). De gemeente wilde in dat geschil als mediator bemiddelen. [B] , die niet meer bij de gemeente werkt, was daar ook bij, hij was projectleider wonen boven winkels. Ook was de bouwkundige van [geïntimeerde] , de heer Meijer, erbij en nog een advocaat. We hebben gesproken over drie zaken: het bestemmingsplan, de waardevermindering van het pand van [A] en de subsidie voor wonen boven winkels. Van deze drie was het bestemmingsplan het belangrijkst. Ik herinner me dit nog omdat het een langdurig proces is geweest met diverse complicaties en omdat het een bijzonder project was van [geïntimeerde] , één van de betere wonen boven winkels projecten in Haarlem. Echter [A] had een soort lichthof in de zijgevel van zijn pand en daar werd voorlangs gebouwd. Je kon wel inschatten dat daar waardevermindering zou optreden en daar ging de bijeenkomst over. De afspraken tussen beide partijen gingen over de drie zaken die ik noemde. [geïntimeerde] wilde snel door met de realisatie van de woningen en [A] had een belang in verband met de lichtinval. Verder ging het over de subsidie wonen boven winkels. Er is een herenakkoord gesloten dat [A] schadeloos gesteld zou worden met € 22.500,- (dat bedrag heb ik overigens terug gelezen) en verder is afgesproken dat [geïntimeerde] een aanvraag voor subsidie zou indienen voor wonen boven winkels. Dat was een interactie tussen [B] en [geïntimeerde] en hield in dat een aanvraag gedaan kon worden voor € 15.000,- subsidie per woning. Met die interactie en afspraak had Pro Dev niets te maken. Er is een verslag gemaakt door [B] en daarin zijn beide onderdelen opgenomen. Ik heb beide heren elkaar de hand zien schudden. Naar mijn mening zou er niet meer worden geschaafd aan de afspraken en was het een beklonken deal. In het verslag staat nog wel dat het verder uitgewerkt zou worden. Dat was een aanbeveling van de gemeente.
Op vragen van mr. Langhout antwoord ik als volgt:
Volgens mij was de subsidieverlening niet van invloed op de betaling van de € 22.500,-.
2.5
[geïntimeerde] is niet in zijn bewijsopdrachten geslaagd. Daartoe dient het volgende. De door hem voorgebrachte getuige Meyer heeft verklaard dat hij bij de bijeenkomst op 2 juli 2010 aanwezig is geweest, dat daar afspraken zijn gemaakt en dat die zijn bezegeld met een handdruk. De verklaring van deze getuige duidt er dus op dat er op 2 juli 2010 een overeenkomst tussen partijen is gesloten. De verklaringen van de door Pro Dev voorgebrachte getuigen [A] en [C] bevestigen dat. Weliswaar heeft de getuige Meyer verklaard dat hij zich niet kan herinneren of de afspraken goed zijn vastgelegd in het gespreksverslag en dat ook is afgesproken dat [A] het bedrag uitgekeerd zou krijgen als [geïntimeerde] subsidie zou krijgen, maar de getuigen [A] en [C] hebben beiden verklaard dat het verslag de afspraken goed weergeeft. Zij verklaren dat er weliswaar over is gesproken dat [geïntimeerde] een aanvraag voor subsidie zou doen, maar dat subsidieverlening geen deel uitmaakte van de afspraken van hem met Pro Dev en slechts een zaak was tussen hem en de gemeente. Bovendien valt de verklaring van Meyer op dit punt niet goed te rijmen met zijn e-mail van 5 juli 2010 waarin hij verklaart dat het gespreksverslag een helder en kloppend verhaal is.
2.6
De grief van Pro Dev slaagt dus. Haar vordering dient alsnog te worden toegewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Pro Dev van een bedrag van € 22.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 februari 2015 (datum dagvaarding eerste aanleg) tot de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Pro Dev begroot op € 952,47 aan verschotten en € 600,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.016,47 aan verschotten en € 4.632,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.