ECLI:NL:GHAMS:2018:2429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
23-000943-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. De zaak betreft de verdachte die als feitelijk leidinggevende van [BV 1] wordt beschuldigd van het oplichten van meerdere personen, het plegen van valsheid in geschrift en het witwassen van de opbrengsten van deze oplichtingen. De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de strafbare feiten die door [BV 1] werden gepleegd. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf eiste. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist van de strafbare gedragingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partijen werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000943-15
Datum uitspraak: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-845109-07 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 september 2017, 26 en 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing inzake de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de navolgende bewijsoverwegingen toevoegen naar aanleiding van de inhoud van het requisitoir.

Het bewijs

Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd - kort gezegd - dat [BV 1] meerdere personen heeft opgelicht, waaraan de verdachte samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven. Onder feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat [BV 1] daarbij valsheid in geschrift heeft gepleegd, waaraan de verdachte samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven. Onder feit 3 is het witwassen ten laste gelegd van de opbrengst van die oplichtingen, althans een deel van de opbrengst.
Voor vaststelling dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [BV 1] is vereist dat de verdachte opzet had ten aanzien van deze verboden gedragingen. Voor het bewijs van dit opzet van de leidinggever moet ten minste komen vast te staan dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen. De leidinggever moet weten van de verboden gedraging of van strafbare feiten door de rechtspersoon die rechtstreeks verband hielden met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Als bewijs voor deze wetenschap ontbreekt, is voor een veroordeling voor feitelijke leidinggeven niet voldoende dat de verdachte verantwoordelijk was voor de gedragingen of redelijkerwijs van hem verwacht had kunnen worden meer onderzoek te doen en beter toezicht te houden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er strafbare feiten werden gepleegd.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gewezen op een aantal omstandigheden, kennelijk ter onderbouwing van de stelling dat de verdachte wel wist van de strafbare gedragingen:
- de verdachte was voor de buitenwereld ‘het gezicht’ van [BV 1] in Nederland;
- de verdachte wist wat er wel en wat er niet was belegd in onroerend goed in Dubai;
- de verdachte wist dat de [Stichting] niet beschikte over zekerheden en geen toezicht hield;
- de verdachte kende de overeenkomst tussen [BV 1] en [BV 2] , een rechtspersoon van [medeverdachte 1] , op grond waarvan geld van beleggers naar [medeverdachte 1] werd overgemaakt en vervolgens verdween.
Zoals de verdachte ook zelf heeft verklaard, kan worden vastgesteld dat hij wist dat er geld was belegd in onroerende zaken in (onder meer) Dubai.
Het hof is echter van oordeel dat het dossier geen, dan wel onvoldoende bewijs bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist:
  • hoeveel van de door de beleggers ingelegde gelden daadwerkelijk was belegd in vastgoed in Dubai,
  • dat een aanzienlijk deel van de door de beleggers ingelegde gelden niet werd gebruikt voor de aankoop van onroerende zaken,
  • dat veel geld van de beleggers door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd weggesluisd om voor privé doeleinden te gebruiken.
Het hof is niet tot de overtuiging gekomen dat de verdachte wist dat de [Stichting] niet beschikte over zekerheden en geen toezicht hield. Bewijs voor die wetenschap ontbreekt. Dat het de verdachte was die namens de [Stichting] - of eerder voor de [Stichting] [BV 3] - terugbelde, kan niet zonder redelijke twijfel worden vastgesteld.
Met betrekking tot de overeenkomst tussen [BV 2] en [BV 1] is het hof van oordeel dat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen wanneer deze is gedateerd en door wie deze, naast [medeverdachte 1] , is ondertekend. Het enkele feit dat de handtekening van de verdachte namens [BV 1] onder deze overeenkomst staat, kan overigens ook niet tot de conclusie leiden dat de verdachte bewust betrokken is geweest bij het wegsluizen van het geld van de beleggers naar [medeverdachte 1] .
Het hof is, mede gelet op het voorgaande, niet gekomen tot andere overwegingen en beslissingen dan de rechtbank. Uit het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep zijn ook geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die het hof hebben gebracht tot een andere beslissing dan die van de rechtbank in zijn vonnis. Het hof zal het vonnis dan ook in zoverre bevestigen.

Vordering van de benadeelde partijen

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde en heeft de benadeelde partijen, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat van een klein gedeelte van alle beleggers die zich als benadeelde partij in het strafproces genaamd ‘ [BV 1] ’ hebben gevoegd, te weten alleen die beleggers die zich ook in hoger beroep hebben gevoegd en die geen onherroepelijk civiel vonnis jegens de verdachte of de medeverdachten hebben, de vordering - hoofdelijk - wordt toegewezen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep een lijst overgelegd met daarop de benadeelde partijen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat (het hof begrijpt: in het geval het hof tot een veroordeling van de verdachte voor het tenlastegelegde zou komen) de benadeelde partijen niet- ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht, dat hem niet precies bekend is welke benadeelden zich opnieuw hebben gevoegd in hoger beroep en welke benadeelden reeds een geldbedrag hebben ontvangen in het kader van de betalingsverplichting van de onherroepelijk veroordeelde medeverdachten.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak bevestigen. Als gevolg daarvan zal het hof de benadeelde partijen - voor zover zij zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd - niet ontvankelijk verklaren in de vordering. De namen van de benadeelde partijen staan vermeld op de aan het arrest gehechte lijst (bijlage 1).

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing inzake de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de benadeelde partijen vermeld op de aan het arrest gevoegde lijst - voor zover gevoegd in hoger beroep - niet ontvankelijk in de vordering.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.