In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. De zaak betreft de verdachte die als feitelijk leidinggevende van [BV 1] wordt beschuldigd van het oplichten van meerdere personen, het plegen van valsheid in geschrift en het witwassen van de opbrengsten van deze oplichtingen. De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de strafbare feiten die door [BV 1] werden gepleegd. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf eiste. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist van de strafbare gedragingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partijen werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken.