ECLI:NL:GHAMS:2018:2430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
23-000944-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak en niet-ontvankelijkheid vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. In eerste aanleg was de veroordeelde vrijgesproken van het ten laste gelegde, en de rechtbank had de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 8 september 2017, 26 juni 2018 en 28 juni 2018, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die de ontnemingsvordering had gematigd van € 150.082,00 naar € 136.982,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing inzake de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en heeft geconcludeerd dat de eerdere vrijspraak en de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot ontneming gehandhaafd blijven. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000944-15 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845109-07 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 150.082,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering gematigd tot een bedrag van € 136.982,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015 in de strafzaak vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 februari 2015 de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 12 juli 2018 het vonnis van de rechtbank in de strafzaak
bevestigd, met uitzondering van de beslissing inzake de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2017, 26 juni 2018 en 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2018.