ECLI:NL:GHAMS:2018:2430
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vrijspraak en niet-ontvankelijkheid vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. In eerste aanleg was de veroordeelde vrijgesproken van het ten laste gelegde, en de rechtbank had de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 8 september 2017, 26 juni 2018 en 28 juni 2018, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die de ontnemingsvordering had gematigd van € 150.082,00 naar € 136.982,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing inzake de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en heeft geconcludeerd dat de eerdere vrijspraak en de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot ontneming gehandhaafd blijven. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken.