Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Brondocument: Fiscale naheffing’) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad is opgelegd aan de belanghebbende. De naheffingsaanslag, gedateerd op 7 december 2016, bedroeg in totaal € 62, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 60 aan naheffingskosten. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 16 januari 2016. Vervolgens heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2017 het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
De belanghebbende heeft op 5 december 2017 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de zitting op 3 juli 2018 is de belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. R. Wittenberg. De kern van het geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat hij slecht ter been is en dat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat defect was, waardoor hij niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen.
Het Hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof bevestigt dat de belanghebbende, ondanks zijn situatie, de verplichting had om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De aanwezigheid van defecte parkeerautomaten ontslaat de parkeerder niet van deze verplichting. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is nageheven, aangezien vaststaat dat de voor het parkeren verschuldigde belasting niet is betaald. Het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.