ECLI:NL:GHAMS:2018:2448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
17/00585
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door gemeente Zaanstad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad is opgelegd aan de belanghebbende. De naheffingsaanslag, gedateerd op 7 december 2016, bedroeg in totaal € 62, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 60 aan naheffingskosten. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 16 januari 2016. Vervolgens heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2017 het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

De belanghebbende heeft op 5 december 2017 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de zitting op 3 juli 2018 is de belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. R. Wittenberg. De kern van het geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat hij slecht ter been is en dat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat defect was, waardoor hij niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen.

Het Hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof bevestigt dat de belanghebbende, ondanks zijn situatie, de verplichting had om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De aanwezigheid van defecte parkeerautomaten ontslaat de parkeerder niet van deze verplichting. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is nageheven, aangezien vaststaat dat de voor het parkeren verschuldigde belasting niet is betaald. Het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00585
17 juli 2018
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 30 oktober 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/429 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 7 december 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 62 (€ 2 parkeerbelasting en € 60 naheffingskosten).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 16 januari 2016 het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 30 oktober 2017 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
5 december 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. R. Wittenberg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 7 december 2016 omstreeks 9.15 uur heeft belanghebbende de auto, een Peugeot met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto), geparkeerd op [de locatie] (hierna: de locatie), zonder parkeerbelasting te betalen.
2.2.1.
Ingevolge de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2016 van de gemeente Zaanstad is in geval van parkeren op de locatie op voornoemd tijdstip belasting ter zake van het parkeren verschuldigd.
2.2.2.
Op de locatie staan voor het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting drie parkeerautomaten (nummers [1] , [2] en [3] ). Na betaling van de parkeerbelasting – met mobiele telefoon, pinpas of munten – print de desbetreffende parkeerautomaat een bewijs van betaling. Parkeerautomaat [1] was op het moment van parkeren defect.
2.3.
Bij een controle om 09.45 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat geen parkeerbelasting is betaald voor het parkeren van de auto op de locatie. De in dit verband door de parkeercontroleur opgemaakte ambtelijke verklaring (‘
Brondocument: Fiscale naheffing’) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…) Overtreding: (…)
Parkeren bij een parkeerautomaat met kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze (…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – als volgt omtrent het geschil overwogen en beslist:
“ 2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van het parkeren op die plaats
parkeerbelasting was verschuldigd en dat eiser deze niet heeft voldaan.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij slecht ter been is en daarom de auto zo dicht
mogelijk bij de kapper heeft geparkeerd, maar dat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat met het nummer [1] kapot was en hij toen het risico van het opleggen van een
naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft genomen.
5. Volgens vaste jurisprudentie dient een parkeerder zich in te spannen om de
parkeerbelasting te voldoen. Een defecte parkeerautomaat leidt er niet toe dat de parkeerder
niet hoeft te betalen of dat verweerder moet afzien van het opleggen van onderhavige
aanslag (vgl. Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3117). De rechtbank
acht aannemelijk dat de parkeerautomaat met het nummer [1] defect was, maar eiser had
de mogelijkheid de parkeerbelasting te voldoen bij de parkeerautomaat met het nummer
[2] of [3] op [de locatie] , die zoals verweerder onbetwist heeft gesteld niet defect waren.
Op de parkeerautomaat met het nummer [1] staat ook vermeld “Bij storing betalen bij
dichtstbijzijnde automaat”. Dat eiser dit willens en wetens niet heeft gedaan is zijn keuze
geweest en dient voor zijn rekening en risico te komen. Dat eiser slecht ter been is, leidt niet
tot een ander oordeel. Dit ontslaat eiser niet van de verplichting om maatregelen te treffen
om de verschuldigde parkeerbelasting toch te voldoen.
6. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de parkeercontroleur de constatering dat geen
parkeerbelasting was betaald heeft omschreven als “Parkeren bij een parkeerautomaat met
kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze”, maar dat een parkeerbewijs
geen kaart is en dat derhalve sprake is van een onjuiste naamgeving van de constatering. De
rechtbank overweegt dat deze grief, wat hier verder ook van zij, niet tot vernietiging van de
aanslag kan leiden. Dit neemt immers niet weg dat eiser voor het parkeren parkeerbelasting
was verschuldigd, terwijl hij die niet heeft voldaan.
7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Hieraan voegt het Hof verder nog het volgende toe.
5.2.
Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, indien belasting niet is betaald die op aangifte behoort te worden voldaan, de te weinig geheven belasting worden nageheven. Dit wetsartikel is ook van toepassing op parkeerbelasting (zie art. 231, lid 1, van de Gemeentewet). Nu vast staat dat de voor het parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald, is de parkeerbelasting – gelijk de rechtbank heeft geoordeeld – terecht nageheven.
5.3.
Anders dan belanghebbende – gelet op zijn betoog in hoger beroep – kennelijk veronderstelt, is voor de vraag of op de voet van artikel 20 van de Awr terecht is nageheven de aanduiding van het bewijs van betaling dat een parkeerautomaat na betaling van parkeerbelasting print (kaart, kaartje of parkeerbewijs) zonder juridische betekenis. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd op basis van het enkele feit dat geen parkeerbelasting is betaald. De aanduiding als zodanig (zie onder 2.3) is niet relevant.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, voorzitter van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 17 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.