ECLI:NL:GHAMS:2018:2852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
200.236.247/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en restitutie in kort geding na vernietiging vonnis in Luxemburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [X] AKOESTIEK B.V. tegen LEGLUX S.a.r.l. De zaak betreft een vordering tot restitutie van een bedrag dat eerder door [X] aan Leglux was betaald op basis van een vonnis van de voorzieningenrechter in Luxemburg. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan. De rechtszaak is gestart met een dagvaarding op 26 maart 2018, waarbij [X] in hoger beroep kwam van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2018. In eerste aanleg had Leglux betaling gevorderd van een bedrag van € 82.993,02, dat [X] onverschuldigd zou hebben ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de partijen een forumkeuze hebben gemaakt voor de Luxemburgse rechter, wat betekent dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vordering kennis te nemen. Het hof heeft de vordering van Leglux afgewezen en het conservatoire beslag opgeheven. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan Leglux, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt de toepassing van de (herschikte) EEX-Verordening en de voorwaarden voor erkenning van buitenlandse vonnissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.247/01 SKG
zaaknummer rechtbank Haarlem : C/15/270114KG ZA 18-95
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 augustus 2018
inzake
[X] AKOESTIEK B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. G.A. van Gorcom te Amsterdam,
tegen
LEGLUX S.a.r.l.,
gevestigd te Howald, Groothertogdom Luxemburg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Veenendaal.
Partijen worden hierna [X] en Leglux genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 26 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 maart 2018, in kort geding gewezen tussen Leglux als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
[X] heeft op de dienende dag geconcludeerd overeenkomstig de eis als vervat in de appeldagvaarding. [X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vordering zal toewijzen en, naar het hof begrijpt, alsnog de vordering van Leglux zal afwijzen, met veroordeling van Leglux - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van beide instanties en de nakosten.
Ter zitting van het hof op 10 april 2018 heeft Leglux van antwoord gediend, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] in de proceskosten van het hoger beroep.
Partijen hebben op genoemde zitting voorts hun standpunten nader doen toelichten, Leglux door mr. Van Gorcum voornoemd en [X] door mr. Endedijk voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen te kennen gegeven de mogelijkheid van een schikking nader te willen onderzoeken. Het hof is evenwel op 20 april 2018 en bij H16-formulier ten behoeve van de rol van 8 mei 2018 door partijen bericht dat geen overeenstemming is bereikt en arrest gevraagd.
Bij H13-formulier respectievelijk H16-formulier ten behoeve van de rol van 19 juni 2018 is vervolgens door [X] schorsing wegens faillissement van Leglux medegedeeld dan wel verzocht op de voet van artikel 27 van de Faillissementswet (hierna: Fw) respectievelijk het desbetreffende faillissementsvonnis van 18 mei 2018 overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 30 lid 1 Fw is hieraan door het hof geen gevolg gegeven.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Zij komen neer op het volgende.
a. [X] heeft als onderaannemer in 2015 in opdracht en voor rekening van Leglux werkzaamheden uitgevoerd te Luxemburg. In de overeenkomst van (onder)aanneming hebben partijen een rechtskeuze gemaakt voor het Luxemburgse recht en de rechter te Luxemburg-Stad aangewezen als bevoegde rechter voor alle geschillen die voortspruiten uit deze overeenkomst. In de overeenkomst is dienaangaande bepaald:

“Tout litige y relatif, s’il n’est pas résolu a l’amiable, sera de la compétence exclusive des Courts et Tribunaux de et à Luxembourg-Ville.”

b. De advocaat van [X] heeft Leglux bij brief van 17 december 2015 gesommeerd tot betaling van vier openstaande facturen van [X] met een totaalbedrag van
€ 92.480,68.
c. [X] heeft Leglux op 25 februari 2016 gedagvaard in kort geding voor de “juge des référes” te Luxemburg. Bij vonnis van 18 januari 2017 is Leglux in kort geding veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 72.480,68, te vermeerderen met rente en kosten.
d. Leglux heeft [X] hierop in zes termijnen een bedrag van € 82.993,02 betaald.
e. Leglux is in hoger beroep gekomen van voormelde uitspraak van 18 januari 2017. Bij arrest van het Hof van Beroep te Luxemburg van 18 oktober 2017 is het hoger beroep gegrond verklaard en is de vordering van [X] op Leglux alsnog afgewezen.
f. Het arrest is op 29 november 2017 aan [X] betekend. [X] is tot op heden niet overgegaan tot terugbetaling aan Leglux van het bedrag van € 82.993,02.
g. [X] is in oktober 2017 bij de rechtbank van koophandel in Luxemburg een bodemprocedure begonnen tegen Leglux. In die procedure is pleidooi bepaald op 26 mei 2018.
h. Leglux heeft op 12 februari 2018 ten laste van [X] conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank.

3.Beoordeling

3.1
Leglux heeft in eerste aanleg in conventie - kort gezegd - (terug)betaling gevorderd van voormeld bedrag van € 82.993,02 en een bedrag van € 1.705,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Leglux heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij eerstgenoemd bedrag onverschuldigd aan [X] heeft betaald. [X] heeft in reconventie opheffing gevorderd van voormeld door Leglux onder ABN AMRO Bank gelegd conservatoir derdenbeslag dan wel veroordeling van Leglux dit beslag op te heffen en opgeheven te houden en geen nieuwe of andere beslagen te leggen ten laste van [X] op straffe van verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen en [X] veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en de kosten van de procedure in reconventie. De voorzieningenrechter heeft zich hierbij bevoegd geoordeeld van het onderhavige geschil kennis te nemen op grond van het bepaalde in artikel 35 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en in handelszaken, de zogenaamde Brussel I bis-verordening (hierna: de (herschikte) EEX-Verordening). Tegen de beslissing van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met elf grieven op. Leglux heeft verweer gevoerd.
3.2
Het hof dient ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te toetsen. Daarbij staat voorop dat indien de Nederlandse rechter geen bevoegdheid aan de (herschikte) EEX-Verordening kan ontlenen, hij zich niet op andere grond alsnog internationaal bevoegd kan oordelen. Partijen hebben bij het sluiten van de aan de orde zijnde overeenkomst een forumkeuze uitgebracht. Deze forumkeuze, een keuze voor de Luxemburgse rechter, die naar de onweersproken stellingen van [X] exclusief is, sluit de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit, zo bepaalt artikel 25 van de (herschikte) EEX-Verordening. Het hof oordeelt dat de onderhavige vordering als vallend onder het forumkeuzebeding (
tout litige y relatif) dient te worden geduid, nu de kwestie waarop deze vordering is gebaseerd in rechtstreeks verband met voormelde overeenkomst staat.
3.3
De forumkeuze staat evenwel niet aan toepassing van artikel 35 van de (herschikte) EEX-Verordening in de weg. In dit een afwijkende bevoegdheidsregel scheppende artikel is bepaald dat in de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen bij de gerechten van die staat kunnen worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen. Onder ‘voorlopige of bewarende maatregelen’ moeten worden verstaan de maatregelen die ter zake van onderwerpen die binnen het toepassingsgebied van de (herschikte) EEX-Verordening vallen, bedoeld zijn een feitelijke of juridische situatie te handhaven ter bewaring van de rechten waarvan de erkenning voor het overige wordt gevorderd voor de rechter die van het bodemgeschil kennis neemt (HvJ EG 28 april 2005, C-104/03, Jur. 2005, p. I-3481, NJ 2006/636 (
St. Paul Dairy/Unibel) en HvJ EG 26 maart 1992, C-261/90, Jur.1992, p. I-2149, NJ 1996/315 (
Reichert/Dresdner Bank II). Dat dit laatste het geval is, kan echter niet worden vastgesteld. Van de zijde van Leglux is desgevraagd ter zitting meegedeeld, en bij e-mailbericht van 20 april 2018 (deels) bevestigd, dat [X] in de thans lopende bodemzaak betaling van haar facturen vordert en Leglux in reconventie aanspraak op schadevergoeding maakt, níet op restitutie van het op de facturen van [X] voldane bedrag en dat ook verder geen bodemzaak ziende op restitutie van die betaling aanhangig is. Het hof stelt overigens vast dat Leglux op geen enkele manier heeft gegarandeerd dat het toe te wijzen bedrag aan [X] wordt terugbetaald, indien Leglux in de Luxemburgse bodemprocedure in het ongelijk mocht worden gesteld met betrekking tot de verschuldigdheid van de facturen van [X] (HvJ EG 17 november 1998, C-391/95, Jur. 1998, p. I-7091, NJ 1999/339 (
Van Uden Maritime/Deco-Line), r.o. 47).Voor zover voormeld arrest van het Hof van Beroep te Luxemburg van 18 oktober 2017 de beslissing inhoudt dat Leglux dient te worden gerestitueerd zoals door Leglux gesteld, dient Leglux voor de erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing de daarvoor gecreëerde Europeesrechtelijke wegen te bewandelen. Artikel 35 van de (herschikte) EEX-Verordening is daartoe niet bedoeld. Het hof komt met het bovenstaande tot de slotsom dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt met betrekking tot de door Leglux ingestelde vordering en dat de voorzieningenrechter dus niet bevoegd is van die vordering kennis te nemen.
3.4
Blijkens het beslagrekest is voormeld beslag slechts in het kader van de onderhavige procedure verzocht. Voorgaand oordeel leidt ertoe dat dit beslag dient te worden opgeheven. De vordering van [X] zal in zoverre worden toegewezen. Het hof ziet in de stellingen van [X] geen aanleiding het resterende deel van de vordering van [X] toe te wijzen.
3.5
De grieven behoeven geen verdere behandeling. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Leglux zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd van de vordering van Leglux kennis te nemen;
heft op het door Leglux ten laste van [X] op 12 februari 2018 onder ABN AMRO Bank gelegde conservatoire (derden)beslag;
veroordeelt Leglux in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [X] begroot op € 618,- aan verschotten en € 816,- voor salaris in conventie en op € 408,- voor salaris in reconventie en in hoger beroep tot op heden op € 2.059,08 aan verschotten en € 5.877,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.E. Molenaar en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.