ECLI:NL:GHAMS:2018:3443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.213.976/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en bewijslevering in huurgeschil met betrekking tot onderverhuur via Airbnb

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 6 februari 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, Amvest RCF Custodian B.V., had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. De kern van het geschil betreft de vraag of de geïntimeerde de woning heeft onderverhuurd via Airbnb, wat door Amvest is gesteld en door de geïntimeerde is betwist. Het hof had in het tussenarrest overwogen dat, behoudens tegenbewijs, bewezen was dat de geïntimeerde de woning had onderverhuurd. De geïntimeerde kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, maar het hof oordeelde dat zij hierin niet was geslaagd. De geïntimeerde voerde aan dat de bewijsopdracht van het hof een bindende eindbeslissing was en dat Amvest tardief was met het aanvoeren van nieuwe grieven. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de geïntimeerde onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële relatie met Airbnb. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat zij geen onderverhuur had plaatsgevonden en vernietigde het vonnis waarvan beroep. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan Amvest, vermeerderd met wettelijke rente, en werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.213.976/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 5217380 CV EXPL 16-21011
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 september 2018
inzake
AMVEST RCF CUSTODIAN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. F.L.J. van Dijk-Braun te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Amvest en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 6 februari 2018 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] op 10 april 2018 een akte, met bewijsstukken, genomen.
Amvest heeft op 8 mei 2018 bij akte gereageerd op de akte van [geïntimeerde] , waarna [geïntimeerde] op 5 juni 2018 nogmaals een akte heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest is overwogen dat behoudens tegenbewijs is bewezen dat [geïntimeerde] de woning heeft onderverhuurd of tegen betaling in gebruik heeft gegeven aan derden. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld op dat punt tegenbewijs te leveren en hetgeen voorshands bewezen is geacht te ontzenuwen. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het dit tegenbewijs niet snel geleverd zal achten indien [geïntimeerde] daarbij geen verifieerbaar en volledig inzicht verschaft in haar (financiële) relatie met Airbnb.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] een akte genomen. In die akte heeft zij, voor alles, een procesrechtelijk bezwaar opgeworpen. Zij meent dat de in het vorige randnummer genoemde overweging van het hof een bindende eindbeslissing is en een misslag inhoudt. Immers, Amvest heeft voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep gesteld dat er 21 recensies zijn en dat is een nieuwe grief, die tardief is. [geïntimeerde] heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar daarmee heeft het hof niets gedaan. Het hof dient daarom terug te komen van zijn eindbeslissing, mede inhoudend de bewijsopdracht en de verdeling van de bewijslast, aldus [geïntimeerde] .
2.3
Als grieven dienen te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Dat betekent niet dat een appellant bij pleidooi niet op feiten zou kunnen wijzen die ter onderbouwing van zodanige grond niet eerder expliciet voor het voetlicht zijn gebracht. Dit is wat Amvest heeft gedaan. Zij heeft bij pleidooi in hoger beroep ter nadere onderbouwing van haar grieven en haar standpunt dat [geïntimeerde] de woning had onderverhuurd, naast hetgeen zij daartoe overigens heeft aangevoerd, ook verwezen naar een print van de Airbnb website, die reeds in het dossier van de eerste aanleg aanwezig was, waarop stond dat de woning 21 recensies had. Dit stond haar vrij. [geïntimeerde] is ook in de gelegenheid geweest daarop te reageren. Het hof merkt voorts op dat het bestaan van de 21 recensies volledig in overeenstemming is met hetgeen door Amvest overigens is aangevoerd (zie r.o. 3.5 van het arrest van 6 februari 2018), en door [geïntimeerde] onvoldoende is weersproken. Het hof komt derhalve niet terug van de overwegingen in het tussenarrest.
2.4
Volgens [geïntimeerde] kan het tegenbewijs niet worden geleverd aan de hand van haar accountgegevens bij Airbnb. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar een e-mail van een medewerkster van Airbnb genaamd [C] die meedeelt dat haar gegevens zijn verwijderd en het feit dat een inlogpoging van [geïntimeerde] op dat account daadwerkelijk mislukte. Het horen van medewerkers van Airbnb zal in verband hiermee ook zinloos zijn, volgens [geïntimeerde] . Zij betwist de woning te hebben verhuurd en wijst erop dat de woning enige tijd buiten haar macht is geraakt. Zij sluit daarom niet uit dat een derde de woning via Airbnb heeft onderverhuurd. Ten bewijze dat zij niet heeft onderverhuurd via Airbnb legt [geïntimeerde] afschriften over van de ING-rekening op haar naam (de enige rekening die zij naar eigen zeggen aanhoudt) over de periode 2 november 2015 tot 1 april 2016. Daaruit blijkt niet van bijschrijvingen door Airbnb, aldus [geïntimeerde] .
2.5
[geïntimeerde] heeft geen verifieerbaar en volledig inzicht verschaft in haar (financiële) relatie met Airbnb. Zij heeft er voor gekozen geen medewerkers van Airbnb, die daarover wellicht meer duidelijkheid zouden kunnen geven, te laten horen als getuigen. Haar suggestie dat een ander de woning wellicht heeft onderverhuurd is niet voldoende onderbouwd in het licht van de omstandigheid dat vast staat dat zij zelf het account heeft aangemaakt en de woning geschikt heeft moeten maken voor verhuur via Airbnb, nadat zij deze weer in haar macht had gekregen. Zij heeft weliswaar inzicht gegeven in de mutaties van haar ING-rekening over de desbetreffende periode, maar daarmee kan niet voldoende worden vastgesteld dat [geïntimeerde] geen (financiële) relatie met Airbnb had. Om uit te sluiten dat zij beschikt over andere bankrekeningen dan haar ING-rekening waarvan Airbnb gebruik zou kunnen hebben gemaakt, heeft [geïntimeerde] , bij haar akte van 10 april 2018, aangeboden alle andere banken dan ING aan te schrijven om een schriftelijke bevestiging te ontvangen dat zij geen bankrelatie met die andere banken heeft. Dit is tardief. Bovendien kan de vraag worden gesteld hoe zinvol dit is, nu te dezen met name van belang is over welk bankrekeningnummer Airbnb beschikte ten tijde van de inschrijving van [geïntimeerde] en zij deze informatie niet heeft gegeven. Zij is er aldus niet in geslaagd hetgeen het hof voorshands bewezen heeft geacht te ontzenuwen.
2.6
Bij deze stand van zaken valt niet aan te nemen dat [geïntimeerde] alsnog aan een vordering tot overlegging van stukken ex artikel 843a Rv zal voldoen, zodat grief I bij gebrek aan belang faalt. Ook grief VII faalt. De grieven II, III, IV, V en VI slagen. Bij gebreke van voldoende inhoudelijke weerspreking voor zover het betreft de hoogte van de gevorderde bedragen zal het hof uitgaan van hetgeen door Amvest op die punten (primair) is gevorderd. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee dagen na dit arrest aan Amvest te betalen een bedrag van € 2.340,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2016 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee dagen na dit arrest aan Amvest te betalen een bedrag van € 6.916,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2016 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee dagen na dit arrest aan Amvest te betalen een bedrag van € 1.434,18, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2016 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Amvest begroot op € 551,77 aan verschotten en € 500,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 813,31 aan verschotten en € 2.277,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, L.A.J. Dun en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.