ECLI:NL:GHAMS:2018:368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.191.713/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst in het kader van de WCAM-compensatieregeling voor aandeelhouders van Fortis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2018 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:907 BW, met betrekking tot de compensatieregeling voor aandeelhouders van Fortis. Dit betreft een vervolg op de tussenbeschikking van 16 juni 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:2257), waarin verzoeksters de gelegenheid kregen om hun overeenkomst aan te vullen en te wijzigen. De verzoeksters, waaronder Ageas S.A./N.V. en verschillende belangenorganisaties, hebben een aangepaste overeenkomst ingediend. Het hof heeft bepaald dat de belangenorganisaties inzage moeten geven in de kosten en vergoedingen die verband houden met het WCAM-verzoek. Tevens zal er een aparte mondelinge behandeling plaatsvinden over de verdienmodellen van de belangenorganisaties en de gebruikelijke vergoedingen en winstopslagen in de markt. Het hof heeft benadrukt dat de belangen van alle gerechtigden, niet alleen die van de achterban van de belangenorganisaties, voldoende moeten worden behartigd. De verzoeksters zijn verplicht om openheid van zaken te geven over hun financiële belangen en de vergoedingen die zij aan de belangenorganisaties ter beschikking stellen. De verdere beslissing is aangehouden, en belanghebbenden en derden zijn uitgenodigd om schriftelijke opmerkingen in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.191.713/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 februari 2018
inzake het verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:907 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van:

1.AGEAS S.A./N.V.,

gevestigd te Brussel, België,
advocaat: mr. H.J. de Kluiver te Amsterdam,
2.
VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS,
gevestigd te Den Haag,
advocaat: mr. P.W.J. Coenen te Den Haag,
3.
DRS BELGIUM C.V.B.A.,
gevestigd te Brussel, België,
advocaat: mr. K. Rutten te Utrecht,
4.
STICHTING INVESTOR CLAIMS AGAINST FORTIS,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,
5.
STICHTING FORTISEFFECT,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. A.J. de Gier te Utrecht,
6.
STICHTING FORSETTLEMENT,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam,
verzoeksters,
tegen

1.[H] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[D],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[L],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
verweerders, zoals vermeld op een op 10 februari 2017 ontvangen lijst,
woonplaats kiezende te Bleiswijk,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,

5.[A] ,

wonende te [woonplaats 4] , [land] ,
6.
verweerders, zoals vermeld op een op 10 februari 2017 ontvangen lijst,
woonplaats kiezende te Bleiswijk,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
verweerders.
Verzoeksters worden hierna afzonderlijk aangeduid als Ageas, VEB, Deminor, SICAF, FortisEffect en de Stichting. Verzoeksters sub 2 tot en met 5 worden hierna ook gezamenlijk de belangenorganisaties genoemd.
Verweerders sub 1 tot en met 4 worden hierna [H] c.s. genoemd, verweerders sub 5 en 6 worden met [A] c.s. aangeduid.

1.Procesverloop

Op 16 juni 2017 heeft het hof in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst het hof naar die tussenbeschikking.
Op 12 december 2017 hebben verzoeksters een akte na tussenbeschikking met bijlagen ingediend.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking zijn onder andere de vergoedingen aan de orde gekomen die aan de belangenorganisaties zullen worden betaald als de overeenkomst verbindend wordt verklaard. In de tussenbeschikking is overwogen dat twijfel is ontstaan over de mate waarin de belangen van de gerechtigden die niet behoren tot de achterban van de belangenorganisaties zijn meegewogen bij het uiteindelijk bereikte onderhandelingsresultaat, zelfs als in aanmerking wordt genomen dat de aan de belangenorganisaties ter beschikking te stellen bedragen niet in mindering komen op het aan de gerechtigden toebedachte totale schikkingsbedrag. Daarnaast is in de tussenbeschikking overwogen dat de belangenorganisaties onvoldoende concreet openheid van zaken hebben gegeven over de door hen gemaakte en nog te maken kosten en/of het door hen gehanteerde verdienmodel, althans dat zij dit niet aan de hand van stukken hebben onderbouwd.
2.2.
Blijkens de akte na tussenbeschikking hebben verzoeksters geen wijzigingen aangebracht in de vergoedingen die aan de belangenorganisaties ter beschikking worden gesteld. Volgens verzoeksters doet het daarmee gemoeide totaalbedrag van € 45 miljoen geen afbreuk aan de redelijkheid van de vergoedingen voor de gerechtigden. Als percentage van het totale schikkingsbedrag is dit bedrag volgens verzoeksters gebruikelijk en marktconform.
2.3.
Het hof is van oordeel dat de door verzoeksters gegeven argumenten langs de kern van het probleem heen gaan, omdat niet beslissend kan zijn wat de verhouding is tussen het totaalbedrag aan vergoedingen en het totale schikkingsbedrag, maar slechts of naast de eigen belangen van de belangenorganisaties en die van hun achterban ook de belangen van de overige gerechtigden voldoende zijn behartigd. Om die beoordeling te kunnen maken, dienen de belangenorganisaties openheid van zaken te geven over het financieel belang dat zij zelf hebben bij een verbindendverklaring. In dat kader is relevant dat de bedragen die elk van de belangenorganisaties zullen krijgen sterk uiteenlopen, de belangenorganisaties op uiteenlopende wijze worden gefinancierd, zij niet alle evenveel kosten hebben gemaakt en hun inkomsten niet op voorhand zijn beperkt tot enkel de van Ageas te ontvangen bedragen. Het hof blijft bij zijn oordeel dat verzoeksters transparant dienen te zijn over de kosten en de inkomsten van de belangenorganisaties en daarom zijn gehouden daarover openheid van zaken te geven.
2.4.
Bepaald zal worden dat de belangenorganisaties ieder voor zich inzage dienen te geven in en verantwoording dienen af te leggen over de kosten en vergoedingen die op het WCAM-verzoek betrekking hebben. Tevens dienen zij zo concreet mogelijk hun verdienmodel toe te lichten. Het betreft – voor zover van toepassing – het volgende:
  • een overzicht van de gemaakte en naar verwachting nog te maken kosten, gespecificeerd en met stukken onderbouwd;
  • de ontvangen en nog te ontvangen vergoedingen, zoals (succes)fees, de inleg van de achterban of andere investeerders en de afslag/het percentage dat wordt verkregen over de door de achterban te verkrijgen vergoedingen, gespecificeerd en met stukken onderbouwd;
  • de overige informatie die dienstig is om het verdienmodel inzichtelijk te maken.
2.5.
Verder wenst het hof van de zijde van Ageas geïnformeerd worden over de wijze waarop zij fiscaal en boekhoudkundig het bedrag aan vergoedingen voor de belangenorganisaties verantwoordt: van belang is of het voor haar verschil maakt of dat bedrag al of niet deel uitmaakt van het totale schikkingsbedrag dat op grond van de overeenkomst zal worden uitgekeerd.
2.6.
In het kader van de stelling van verzoeksters dat de vergoedingen aan de belangenorganisaties gangbaar en marktconform zijn, wenst het hof verder in meer algemene zin door partijen te worden voorgelicht over de verschillende verdienmodellen die in de markt door belangenorganisaties worden gebruikt en/of die gangbaar zijn, de voor- en nadelen daarvan, alsmede de vergoedingen en winstopslagen die gebruikelijk zijn in de markt, voor zover mogelijk met stukken en eventuele publicaties onderbouwd. Welke vergoeding redelijk is in verhouding tot de risico’s die belangenorganisaties lopen, is naar het oordeel van het hof thans nog onvoldoende uitgekristalliseerd in de rechtspraak en literatuur.
2.7.
Het hof wil dit onderwerp voldoende aandacht geven en daarom zoveel als mogelijk afzonderlijk behandelen, dus apart van de inhoud van de overeenkomst en de redelijkheid van de vergoedingen voor de gerechtigden. Om een goed debat over dit onderwerp te kunnen voeren, zal daarvoor de reeds geplande mondelinge behandeling van 16 maart 2018 worden gebruikt. Tevens zullen ook belanghebbenden en derden in de gelegenheid worden gesteld om over dit onderwerp schriftelijke opmerkingen te maken, die zij desgewenst tijdens de mondelinge behandeling van 16 maart 2018 nader kunnen toelichten. Het betreft een algemene uitnodiging tot het maken van schriftelijke opmerkingen en het verstrekken van inlichtingen, die ook op de website wordt geplaatst. Het hof kan eisen stellen aan de personen en organisaties die opmerkingen kunnen indienen en aan de vorm, inhoud en omvang van die opmerkingen. Het hof kan ingediende stukken ter zijde leggen die niet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen voldoen.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat verzoeksters zich uiterlijk 6 maart 2018 bij akte dienen uit te laten, zoals overwogen in 2.4 tot en met 2.6;
bepaalt dat belanghebbenden en derden uiterlijk 6 maart 2018 schriftelijke opmerkingen kunnen indienen door toezending aan het e-mailadres WCAM-zaken (Hof Amsterdam):
wcam.hof-amsterdam@rechtspraak.nl, zoals overwogen in 2.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in tegenwoordigheid van mr. J.G.E.Y. Lok als griffier in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.