Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.601. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag, waarop de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 24.595, met een bijbehorende vermindering van de belastingrente. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van vervoerskosten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze kosten.
In hoger beroep herhaalde de belanghebbende zijn standpunt dat hij recht had op aftrek van € 30 aan vervoerskosten. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn bewijslast. De rechtbank had vastgesteld dat de belanghebbende geen bewijs had geleverd voor de gemaakte vervoerskosten, en het Hof kwam tot dezelfde conclusie. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De uitspraak is gedaan op 6 september 2018.