Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
2.2.3.1. Afzetbare (vracht)container
6.Kosten
€ 1.002
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die door de inspecteur was opgelegd. De inspecteur had op 2 juni 2015 een naheffingsaanslag van € 65.850 opgelegd, welke na bezwaar door de rechtbank was verminderd tot € 51.605. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verlaagd, maar de belanghebbende ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank. De kern van het geschil was of de bestelauto met dubbele cabine van belanghebbende voldeed aan de wettelijke inrichtingseisen, aangezien de kap van de auto 20 centimeter te laag was. Belanghebbende voerde aan dat het herstelbeleid niet correct was toegepast en dat er sprake was van schending van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de auto niet voldeed aan de vereiste hoogte van de laadruimte. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende over het herstelbeleid en het gelijkheidsbeginsel, en concludeerde dat er geen sprake was van willekeur. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenvergoeding en kende belanghebbende een vergoeding toe voor de kosten van de bezwaarfase. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2018.