Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Grief Ihoeft dan geen bespreking meer.
grief IIfaalt.
al die overeenkomstendie SNBV met VATfree heeft gesloten. Verder is in lid 1 van artikel C.2. van de concessieovereenkomst bepaald dat SNBV
uitsluitend in het kader en ten hoogste voor de duur vande concessieovereenkomst aan VATfree de mogelijkheid bood de ruimten van Schiphol Real Estate B.V. op de luchthaven te gebruiken. Dat laatste is geformaliseerd en uitgewerkt in de huurovereenkomst die SNBV, anders dan in de concessieovereenkomst tot uitgangspunt is genomen, zelf met VATfree heeft gesloten (zij het daarbij vertegenwoordigd door Schiphol Real Estate B.V.). VATfree heeft, mede gelet op hetgeen onder 3.9 is overwogen, moeten begrijpen dat die huurovereenkomst behoorde tot de in lid 4 van artikel B.3. bedoelde overeenkomsten. Aan de omstandigheid dat beëindiging van rechtswege van de huurovereenkomst bij het einde van de concessieovereenkomst minder eenvoudig zou zijn te bewerkstelligen als die overeenkomst daadwerkelijk met Schiphol Real Estate B.V. zou zijn gesloten, heeft VATfree niet het vertrouwen mogen ontlenen dat SNBV heeft gewild dat bij het einde van de concessieovereenkomst de wél met haar gesloten huurovereenkomst zou doorlopen. Verder is van belang, dat de onderhandelingen over beide overeenkomsten voorafgaand aan de sluiting van de huurovereenkomst gelijktijdig werden gevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat de artikelen B.3. en C.2. ooit een punt van discussie tussen partijen hebben gevormd. Dit betekent dat VATfree reeds bij het sluiten van de huurovereenkomst bedacht heeft moeten zijn op het bestaan van die artikelen en de invloed daarvan op de inhoud van de huurovereenkomst. Toen VATfree de concessieovereenkomst ondertekende mocht SNBV daaruit afleiden dat VATfree ermee instemde dat het bestaan van de huurovereenkomst afhankelijk was van dat van de concessieovereenkomst.
grieven III en IVzijn dan ook tevergeefs voorgedragen, evenals
grief VI, voor zover die ziet op de uitleg van de overeenkomst.
nimmerkan worden geacht stilzwijgend te zijn verlengd, duidelijk dat niet is beoogd dat het achterwege blijven van tijdig overleg ertoe zou leiden dat de concessieovereenkomst na 31 oktober 2016 doorloopt. Die samenhang is in lid 3 neergelegd in het woord “niettegenstaande”, dat tot uitdrukking brengt dat de bepaling in lid 2 en de bepaling in lid 3 elkaar onverlet laten. Ook deze grief mist derhalve doel.