ECLI:NL:GHAMS:2018:4173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.212.031/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een provisieregeling in het kader van subsidie- en fiscale aanvragen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam VSC-Subsidies, en [X] Beheer B.V. over de uitleg van een provisieregeling die betrekking heeft op het verkrijgen van subsidies en fiscale faciliteiten. De appellant is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank oordeelde dat de hoogte van de provisie niet goed kon worden vastgesteld. De appellant vorderde betaling van een bedrag van € 443.763,- exclusief btw, op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de uitleg van de gemaakte afspraken niet goed mogelijk was, en had een deskundige benoemd om de gebruikelijke beloning voor de verrichte werkzaamheden vast te stellen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat een redelijk loon voor de werkzaamheden € 18.750,- exclusief btw bedroeg, maar wees de vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten af.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de uitleg van de provisieregeling moet worden gezien als het (potentiële) voordeel dat voortvloeit uit de met de positief geadviseerde aftrekpost te besparen vennootschapsbelasting. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvragen ingevolge de EIA- en MIA-regeling hebben geleid tot een besparing van vennootschapsbelasting van € 401.685,50, wat resulteert in een provisie van € 40.168,55. Daarnaast heeft het hof een provisie van € 8.492,67 vastgesteld voor de VAMIL-regeling, wat de totale vordering van de appellant op € 48.661,22 exclusief btw brengt. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de appellant toegewezen, met veroordeling van [X] tot betaling van het verschuldigde bedrag en de wettelijke handelsrente. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.212.031/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C14/126833 HA ZA 11/127
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 november 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Maasdam te Berkhout (gemeente Koggenland)
,
tegen

1.[X] BEHEER B.V., voorheenBLOEMBOLLENBEDRIJF

[X] EN ZOON B.V.,
2. [X] FLOWERS B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] (gemeente [gemeente] ),
geïntimeerden,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en (geïntimeerden gezamenlijk in enkelvoud) [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 18 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2016, 4 februari 2015 en 11 juli 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot afgifte van stukken krachtens artikel 843a Rv.;
- memorie van antwoord, tevens antwoord in incident artikel 843a Rv.;
- akte appellant in incident tevens inbreng nadere producties.
Bij rolbeslissing van 2 augustus 2018 is bepaald dat de producties bij laatstgenoemde akte alsmede de akte zelf vanaf 7 worden geweigerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en zijn vordering in eerste aanleg met rente en kosten alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[X] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering en tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben bewijs aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 11 juli 2012 onder 2 (2.1 tot en met 2.11) de feiten genoemd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Nu deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Een uitzondering geldt voor hetgeen de rechtbank heeft vermeld onder 2.8, waartegen grief 5 is gericht. Het hof zal daarmee hierna rekening houden bij de weergave van de door de rechtbank genoemde feiten.

3.Beoordeling

3.1.1.
Op 20 december 2006 is tussen [appellant] , die handelt onder de naam VSC-Subsidies, en Bloembollenbedrijf [X] en Zoon B.V. een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. De opdracht zag op werkzaamheden uit te voeren door [appellant] gericht op het verkrijgen van een Groen Label Certificaat voor de broeierij van [X] en het aanvragen van fiscale regelingen en subsidies ten behoeve van het ontwikkelen en bouwen van een duurzame en energiezuinige kas voor het telen van tulpen en irissen. De opdrachtbevestiging vermeldt dat de opdracht het volgende omvatte:
- onderzoek en in kaart brengen van de subsidiemogelijkheden
- het aanvragen van fiscale regelingen en subsidies, nadat de gevraagde bedrijfsgegevens en -informatie overeenkomen met de eisen die worden gesteld door de Nederlandse Overheid en de Bestuursorganen die belast zijn met de verlening van de aangevraagde fiscale regelingen en subsidies;
- het verlenen van een volmacht om als contactpersoon te kunnen optreden bij
het aanvragen en afwikkelen van de fiscale regelingen en de subsidieaanvraag.
3.1.2.
In de periode vanaf december 2006 t/m april 2010 zijn door [appellant] verschillende werkzaamheden verricht en ruim dertig aanvragen ingediend voor het verkrijgen van financiële regelingen voor [X] . Dit zag zowel op subsidies als op fiscale regelingen.
3.1.3.
In de opdrachtbevestiging zijn partijen over de honorering van [appellant] onder meer het volgende overeengekomen:
Nadat VSC-Subsidies alle bedrijfsgegevens en - informatie omtrent de opdracht heeft ontvangen zal er een begin worden gemaakt met het inventariseren en het in kaart brengen van de subsidie- en fiscale mogelijkheden. De subsidie- en fiscale mogelijkheden worden schriftelijk gerapporteerd en met de opdrachtgever besproken. Doordat opdrachtgever accoord is gegaan met de voorgestelde subsidies of fiscale mogelijkheden wordt in goed in goed overleg een projectvoorstel voor het aanvragen van subsidies of fiscale regelingen geformuleerd. (…)
Dit projectvoorstel zal als uitgangspunt dienen voor het opstellen van een gedetailleerd projectplan (...), zodat de aanvraag door het betreffende bestuursorgaan in behandeling kan worden genomen.
De uiteindelijke aanvraag van fiscale regelingen en subsidies worden alleen door VSC-Subsidies op no cure/no pay in behandeling genomen ingeval opdrachtgever accoord gaat met het voorgestelde projectplan en het projectplan conform gestelde eisen van de betreffende bestuurorganen die belast zijn met het verlenen van de aangevraagde fiscale regelingen en subsidies, wordt uitgevoerd.
De kosten voor het inventariseren, analyseren en in kaart brengen van de subsidie­ en fiscale mogelijkheden bedragen € 2.000,= (excl. BTW).
(...)
Nadat het betreffende bestuursorgaan die belast is met de verlening van de
aangevraagde fiscale regelingen en subsidies de aanvraag heeft goedgekeurd,
wordt voor het realiseren van deze opdracht een provisiepercentage van 10% over het bij de aanvraag verleende subsidiebedrag en fiscaal voordeel in rekening gebracht. Het overeengekomen provisiepercentage (exclusief BTW) dient binnen 30 dagen na datum van het goedkeuringsbesluit van het betreffende bestuursorgaan te worden voldaan.
3.1.4.
In 2008 heeft Bloembollenbedrijf [X] en Zoon B.V. haar naam gewijzigd in [X] Beheer B.V. Aangezien aan [appellant] door Bloembollenbedrijf [X] en Zoon B.V. machtiging verleend was om aanvragen van subsidies en regelingen voor haar te verrichten, heeft [appellant] in maart 2009 in verband met die naamswijziging aan [X] verzocht een nieuwe opdrachtbevestiging te tekenen. In de brief van 22 maart 2009 heeft [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
In de nieuwe opdrachtbevestiging zullen overeengekomen verplichtingen uit de
bestaande opdrachtbevestiging (...) worden overgenomen. Zo zullen de gemaakte kosten voor het uitvoeren van de mondelinge en schriftelijk verstrekte opdrachten worden verrekend zoals al in de opdrachtbevestiging van [X] en Zn B.V. zijn overeengekomen, op basis van 10% provisie over het verleende subsidiebedrag/fondsuitkering of investeringsaftrekbedragen van een vermeld bedrijfsmiddel of proces in verschillende energie- en milieulijsten die jaarlijks door SenterNovem worden uitgegeven.
3.1.5.
[X] was het niet eens met de nieuwe omschrijving van fiscaal voordeel en heeft geen nieuwe opdrachtbevestiging ondertekend.
3.1.6.
De aanvragen werden door [appellant] ingediend bij bureau IRWA en werden vervolgens doorgeleid aanvankelijk aan SenterNovem en later aan haar opvolgster Agentschap.nl (hierna: Agentschap). Beide laatstgenoemde instanties beoordeelden of de aanvragen voldeden aan de voor het verkrijgen van de subsidies respectievelijk van het fiscaal voordeel geldende eisen en brachten vervolgens een advies uit over het eventueel in aftrek te brengen bedrag. Tegen het uitgebrachte advies staat voor de aanvrager geen beroep open. De adviezen worden verstrekt aan de belastingdienst waar de aanvrager onder valt. Bij het beoordelen van de bewuste belastingaanvraag waarin door de aanvrager eventueel overeenkomstig het advies het aftrekbedrag is opgevoerd, beoordeelt de belastinginspecteur of het uitgebrachte advies wordt gevolgd of niet. Tegen de beslissing van de belastinginspecteur staat voor de aanvrager wel bezwaar en beroep open.
3.1.7.
De door [appellant] verzorgde aanvragen zagen voornamelijk op een drietal fiscale regelingen, te weten:
- de Milieu Investerings Aftrek (MIA-regeling)
- de Vrije Afschrijving MILieu-investeringen (VAMIL-regeling)
- de Energie Investerings Aftrek (EIA-regeling).
De aanvragen uit hoofde van deze regelingen dienen binnen drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting gemeld te worden bij bureau IRWA.
3.1.8.
De aanvragen uit hoofde van de EIA- en MIA-regeling hebben voor [X] geleid tot een extra aftrekpost.
3.1.9.
De VAMIL-regeling heeft [X] het recht gegeven de afschrijvingen over de betreffende activa uit te stellen, indien aftrek in een bepaald jaar niet kan leiden tot een belastingvoordeel. Is er sprake van winst, dan kan door een hoge afschrijving een belastingclaim worden uitgesteld. Hierdoor kan dan een liquiditeits- of rentevoordeel worden behaald. Ook deze afschrijvingen moeten uiteindelijk in een periode van tien jaar worden afgeschreven.
3.1.10.
[appellant] heeft [X] op 26 mei 2010 facturen gezonden met betrekking tot de provisie over de investeringsaftrekbedragen. Deze zijn onbetaald gebleven. Namens [X] is bij brief van 11 juni 2010 bezwaar gemaakt tegen de facturen.
3.1.11.
Op de overeenkomst tussen [appellant] en [X] zijn algemene voorwaarden van toepassing. Artikel L van deze algemene voorwaarden luidt als volgt:
1. Een reclame met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en/of het factuurbedrag dient schriftelijk binnen 14 dagen na de verzenddatum van de stukken of informatie waarover opdrachtgever reclameert (...) aan opdrachtnemer te worden kenbaar gemaakt.
2. ( ... )
3. Bij niet tijdig melden van de klacht vervallen alle rechten van de opdrachtgever in verband met de klacht.
3.2.
In eerste aanleg vorderde [appellant] op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht, na eiswijziging (verkort weergegeven):
I.
primairhoofdelijke veroordeling van [X] tot betaling van € 443.763,- exclusief btw,
subsidiairhoofdelijke veroordeling van [X] tot betaling van een gebruikelijk c.q. redelijk loon voor de door hem verrichte werkzaamheden en
meer subsidiairhoofdelijke veroordeling van [X] om zich de komende tien jaar telkens in te spannen om de door [appellant] gerealiseerde fiscale regelingen, aftrekmogelijkheden, afschrijvingsmogelijkheden en fiscale voordelen daadwerkelijk te benutten en te behalen (op straffe van verbeurte van een dwangsom);
II. hoofdelijke veroordeling van [X] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 5.160,-;
III. hoofdelijke veroordeling van [X] tot betaling van de contractuele c.q. de wettelijke (handels)rente over de onder I en II genoemde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [X] in de proceskosten (met nakosten).
3.3.
Bij tussenvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] op het beding van artikel L van de algemene voorwaarden - in reactie op het door [X] gevoerde verweer – verworpen. Zij heeft vervolgens geoordeeld dat op basis van de overeenkomst tussen partijen niet kan worden vastgesteld welk loon [X] aan [appellant] verschuldigd is omdat, zo overwoog de rechtbank, uitleg van de gemaakte afspraken niet goed mogelijk is. Daarom diende volgens de rechtbank met toepassing van artikel 7:405 lid 2 BW het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon te worden bepaald. Bij tussenvonnis van 4 februari 2015 heeft de rechtbank een deskundige, ir. J.P.H. Hooijman, benoemd ter beantwoording van de vragen wat een gebruikelijke beloning is voor de verrichte werkzaamheden zoals omschreven in de overeenkomst en, indien geen gebruikelijke beloning is vast te stellen, wat een redelijk loon is. Bij eindvonnis van 19 oktober 2016 heeft de rechtbank in navolging van de deskundige geoordeeld dat een redelijk loon voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden van [appellant] met betrekking tot het aanvragen van fiscale regelingen dient te worden vastgesteld op € 18.750,- exclusief btw. De rechtbank heeft [X] tot betaling daarvan (€ 22.687,50 inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 7 februari 2011, hoofdelijk veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering ter zake van buitengerechtelijk kosten afgewezen. Zij heeft voorts de proceskosten gecompenseerd en Wagemaker veroordeeld tot betaling van een vierde deel (€ 3.717,22) van de kosten van de deskundige.
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [appellant] op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5.
In verschillende grieven bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat op basis van de overeenkomst tussen partijen niet kan worden vastgesteld welk loon [X] is verschuldigd aan [appellant] . Deze klacht is gegrond. Zoals hierna zal blijken, bieden de overgelegde stukken en de wederzijdse stellingen van partijen voldoende aanknopingspunten de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst vast te stellen.
3.6.
Partijen zijn het erover eens dat omtrent de beloning voor [appellant] voor de door hem verrichte werkzaamheden een no-cure no-pay afspraak gold. Partijen hebben zich daarnaar ook gedragen bij de financiële afwikkeling van de werkzaamheden van [appellant] ter zake van subsidies die [X] heeft verkregen als vrucht van de werkzaamheden van [appellant] . Partijen zijn het er ook over eens dat tussen hen een provisiepercentage van 10% voor [appellant] is afgesproken. In het onderhavige geding gaat het nog uitsluitend om de financiële afwikkeling van werkzaamheden van [appellant] die verband houden met het realiseren van “fiscale mogelijkheden” ten behoeve van [X] . In de schriftelijk vastgelegde overeenkomst is hieromtrent vermeld dat [appellant] voor het realiseren van de opdracht een provisiepercentage van 10% in rekening brengt “over het bij de aanvraag verleende (…) fiscaal voordeel”. Partijen verschillen van mening over de betekenis hiervan. De uitleg van [appellant] komt erop neer dat sprake is van “fiscaal voordeel” indien, kort gezegd, door de adviserende instantie een positief advies is gegeven naar aanleiding van een verzoek om een fiscale faciliteit, terwijl de hoogte van het “fiscaal voordeel” waarover de provisie van 10% is verschuldigd gelijkgesteld moet worden aan de hoogte van de aftrekpost waaromtrent positief is geadviseerd. Volgens [X] gaat het, samengevat, om de daadwerkelijke ontvangst van het financiële voordeel na een positieve beslissing van de belastinginspecteur en moet de hoogte van dat voordeel worden gelijkgesteld aan de door het opvoeren van de aftrekpost bespaarde vennootschapsbelasting.
3.7.
Het hof volgt [X] in zoverre in haar standpunt dat aan de woorden “fiscaal voordeel” hier de betekenis moet worden toegekend van: de met de positief geadviseerde aftrekpost te besparen vennootschapsbelasting. Deze uitleg strookt met hetgeen gebruikelijk is - zoals in het in eerste aanleg uitgebrachte deskundigenrapport als oordeel van de deskundige is vermeld, welk oordeel het hof overneemt – en het hof acht deze uitleg ook meer in overeenstemming met het normale spraakgebruik dan de uitleg die [appellant] verdedigt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor zover [appellant] in weerwil daarvan een andere betekenis voor ogen heeft gestaan, het op zijn weg had gelegen die andere betekenis tot uitdrukking te brengen in de opdrachtbevestiging. [appellant] heeft dat wel gedaan in zijn brief van 22 maart 2009 (zie hiervoor onder 3.1.4), maar [X] heeft daartegen bezwaar gemaakt (zie hiervoor onder 3.1.5). Voor zover [appellant] al voldoende concreet heeft uiteengezet dat de door hem voorgestane betekenis aan de orde is gekomen tijdens de besprekingen tussen partijen voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst, heeft hij van die stelling geen specifiek bewijs aangeboden zodat, nu het hof ook geen aanleiding ziet tot het ambtshalve opdragen van bewijs, deze als onbewezen wordt verworpen. Hieraan wordt toegevoegd dat (i) de bewijslast te dezen rust op [appellant] en (ii) het hof in het bewijsaanbod bij memorie van grieven op p. 34 niet een hierop toegesneden bewijsaanbod leest.
3.8.
Het hof volgt [X] echter niet in zijn verweer dat “fiscaal voordeel” zó concreet moet worden uitgelegd, dat het zich eerst voordoet na de daadwerkelijke ontvangst van het voordeel (na een daartoe strekkende beslissing van de belastinginspecteur). Zodanige uitleg is reeds onaannemelijk omdat de provisieregeling daardoor niet goed hanteerbaar zou zijn. Deze uitleg zou immers de mogelijkheid openen dat jarenlang onduidelijk blijft of en, zo ja, in welke mate het voordeel wordt gerealiseerd. [appellant] zou in dat geval voor de noodzakelijke informatie aangewezen zijn op [X] en daarin voorziet de overeenkomst niet. Integendeel, de bepaling dat een provisiepercentage van 10% in rekening wordt gebracht “nadat het betreffende bestuursorgaan die belast is met de verlening van de aangevraagde fiscale regelingen (…) de aanvraag heeft goedgekeurd” en de bepaling dat het overeengekomen provisiepercentage “binnen 30 dagen na datum van het goedkeuringsbesluit van het betreffende bestuursorgaan” moet worden voldaan, wijzen er juist op dat [appellant] voor het in rekening brengen van provisie niet afhankelijk is van informatie en medewerking van [X] . Het is daarom aannemelijk dat het positieve advies van de adviserende instantie en niet het oordeel van de belastinginspecteur beslissend is. Een andere uitleg zou bovendien tot de onaannemelijke uitkomst leiden dat omstandigheden waarop [appellant] geen invloed heeft - bijvoorbeeld het resultaat van de onderneming van [X] - bepalend kunnen zijn voor zijn aanspraak op provisie.
3.9.
Een en ander brengt mee dat aangenomen moet worden dat “fiscaal voordeel” moet worden uitgelegd als het (potentiële) voordeel als gevolg van de met de (door de adviserende instantie positief geadviseerde) aftrekpost te besparen vennootschapsbelasting. Kort: het bedrag gelijk aan de over deze aftrekpost berekende vennootschapsbelasting.
3.10.
Op basis van de door [appellant] genoemde gegevens moet ervan worden uitgegaan dat de aanvragen ingevolge de EIA- en MIA-regeling waarover een positief advies is gegeven, hebben geleid tot aftrekbare posten ten bedrage van € 170.684,- respectievelijk € 1.436.058,-. De aanvragen ingevolge de VAMIL-regeling waarover positief is geadviseerd, belopen een totaal bedrag van € 2.830.889,-.
3.11.
De genoemde bedragen brengen mee dat op grond van de EIA- en MIA-regeling (potentieel) een bedrag aan vennootschapsbelasting van € 401.685,50 (25% over € 1.606.742,-) kon worden bespaard, zodat de aan [appellant] uit dien hoofde toekomende provisie € 40.168,55 bedraagt.
3.12.
Een dergelijke benadering is met betrekking tot de VAMIL-regeling niet mogelijk. Op basis van deze regeling wordt immers niet een afschrijvingsfaciliteit in het leven geroepen, maar kan een reeds bestaande afschrijvingsfaciliteit worden verlegd in de tijd. Deze regeling biedt daarom, zoals ook uit de overgelegde documentatie volgt, een liquiditeits- en rentevoordeel. Gelet op het eerder overwogene ten aanzien van de provisieberekening over de aftrekposten, acht het hof het in de rede liggen de berekening van de hoogte van de aan [appellant] toekomende provisie te baseren op het door [X] (potentieel ) te genieten liquiditeits- en rentevoordeel. Het hof zal dit voordeel bij gebreke van enig ander bruikbaar aanknopingspunt stellen op 3% van het hiervoor genoemde aftrekbare investeringsbedrag van € 2.830.889,-, derhalve op € 84.926,67. Het hof baseert zich bij deze wijze van berekening op van overheidswege hierover verstrekte algemene informatie (
[site]) en beschouwt deze informatie gelet op de kenbaarheid voor het publiek, waaronder partijen als direct betrokkenen, als te zijn van algemene bekendheid. Ten overvloede voegt het hof hier aan toe dat dit percentage strookt met de hoogte van de wettelijke rente in 2010. Het hiermee corresponderende provisiebedrag is € 8.492,67.
3.13.
Een en ander betekent dat de hoofdvordering van [appellant] toewijsbaar is tot het bedrag van € 48.661,22 exclusief btw.
3.14.
Deze uitkomst wordt niet anders door het beroep van [appellant] op het beding van artikel L van de algemene voorwaarden. Nog daargelaten of aan dit beding de uitleg kan worden toegekend die [appellant] stelt, staat vast dat [appellant] reeds voor het versturen van de facturen bekend was dat [X] het oneens was met diens standpunt omtrent de gemaakte provisieafspraak (zie hiervoor onder 3.1.5). Onder deze omstandigheden acht ook het hof het beroep op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.15.
De rechtbank heeft de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen op de grond dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, schikkingsvoorstel, eenvoudige inlichtingen of samenstellen van het dossier. Hetgeen [appellant] ter bestrijding hiervan heeft gesteld, is ondeugdelijk. [appellant] verwijst naar productie 20, maar deze productie betreft enkel kennelijk door [appellant] ingewonnen bedrijfsinformatie daterend van na het aanhangig maken van de onderhavige procedure.
3.16.
De slotsom luidt dat de grieven gedeeltelijk slagen en voor het overige falen. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat onvoldoende belang. Het bestreden eindvonnis kan niet in stand blijven. Bij vernietiging van de bestreden tussenvonnissen bestaat onvoldoende belang.
3.17.
Daarnaast, zo begrijpt het hof, vordert [appellant] op de voet van artikel 843a Rv. inzage in de jaarstukken over de periode 2010-2017 en de over die periode verschenen definitieve belastingaanslagen. Het hof wijst deze vordering af omdat uit het voorgaande volgt dat inzage in de genoemde bescheiden niet van belang is voor de beoordeling van de hoofdvordering van [appellant] in dit geding en [appellant] zijn belang bij inzage voor het overige onvoldoende heeft toegelicht.
3.18.
In de uitkomst van het hoger beroep ziet het hof aanleiding de kosten van de procedure in beide instanties te compenseren. De kosten van de deskundige dienen
in gelijke mate ten laste van beide partijen te komen. Dit betekent dat [X] zal worden veroordeeld de helft van de door [appellant] bij wijze van voorschot betaalde kosten (€ 14.869,69), derhalve € 7.434,85, aan [appellant] te vergoeden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 19 oktober 2016;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] hoofdelijk om aan [appellant] te voldoen het bedrag van
€ 48.661,22 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 7 februari 2011 tot de dag der volledige voldoening, alsmede het bedrag van
€ 7.434,85;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat iedere partijen de eigen kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, H.T. van der Meer en R.J.F. Thiessen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.