Uitspraak
mr. M.J. Geusen
mr. W.E. Pors, kantoorhoudende te Den Haag,
mr. P.D. Oldenen
mr. B.F.L.M. Schim, kantoorhoudende te Amsterdam.
mr. M.W.E. Eversen
mr. J.A.I. Verheul, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. P.D. Oldenen
mr. B.F.L.M. Schim, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
I want to withdraw from any active involvement in DEM and its holdings. I want to step into the position of just being a shareholder. […]
With the help of Allen & Overy and Ernst & Young I have completed the restructuring of DEM. The purpose of this restructuring is twofold:
Please send me the draft documents that are relevant to the restructuring you’d like me to agree to. From your email I get the impression that part of the restructuring is designed to change ownership and participation going forward. As I’ve indicated earlier my preference is to maintain my established interests as a shareholder of DEM, but as a silent partner who follows you in your position as shareholder. So please send the drafts to make sure there is no confusion and let me know that no transaction will be completed until I’ve had a chance to review the drafts.”
The restructuring is crucial for the desired development and growth of the DEM activities in the coming years and thereafter. […] I expect you to cooperate and come to Holland next week to conclude this restructuring of DEM.”
“[…] I think it’s reasonable to be able to review and think about a restructuring proposal before I make the trip over to Holland.
[…] I expect you to come to Holland next week and cooperate in the restructuring of DEM. After discussing the restructuring with Robert Jan Lijdsman [notaris, toevoeging Ondernemingskamer, hierna: Lijdsman
], (…) and myself, you can seek any advice from your advisors in the States while you are here.”
I understand and respect your sense of urgency and I want to do everything I can to keep things moving. But the reality is that I cannot come over because of my health. […] The apparent urgency you conveyed in your reply and my inability to be there next week led me to ask [C] ’s support and I have given him full authority to resolve whatever matters need resolved. […] I have given [C] my Power of Attorney in the Netherlands.”
Shareholders’ Agreement(SHA), gedateerd 18 december 1995, opgesteld door notaris Lijdsman. Op dit document staan de namen van de vier oorspronkelijke aandeelhouders van DEM, te weten [B] , [A] , [D] (hierna: [D] ) en [E] (hierna: [E] ). In het document staan bepalingen die betrekking hebben op:
Additional Shareholder’s Agreementvan 4 oktober 2001 (hierna: “
Additional SHA”), dat door DEM en de drie overblijvende aandeelhouders, dus inclusief [A] , voor akkoord is ondertekend en waarin met zoveel woorden naar de SHA wordt verwezen. Onder onderdeel B van de considerans staat:
“the Shareholders together with [D] have entered into a Shareholder’s Agreement dated December 18th 1995, setting forth the relationship between the Shareholders of the Company”. In de
Additional SHAis een herstructurering van de aandelenverhoudingen voorzien die er toe leidt dat [A] 30% van de aandelen zal gaan houden, [B] 60% en [E] 10%. Met het oog hierop zal [D] aandelen overdragen aan [E] , [E] draagt aandelen over aan [B] en [A] draagt
“the beneficial interest of one thousand three hundred thirty three”aandelen over aan [B] , dit alles steeds tegen een nominale waarde van één gulden per aandeel.
“Op 18 december 1995 zijn wij een aandeelhoudersovereenkomst aangegaan betreffende onze gezamenlijke deelneming in het kapitaal van [DEM]. Belangrijk oogmerk van de opzet was om met inbreng van financiële middelen en ieders persoonlijke inzet en expertise te komen tot een snelle uitbouw van de activiteiten van DEM. Helaas moeten wij constateren dat dit oogmerk niet gerealiseerd is. (…) Dit brengt ons ertoe de aandeelhoudersovereenkomst met U hierbij op te zeggen. (…)”
“regarding a reallocation of shares in the capital of the Company”en dat Arres (daartoe vertegenwoordigd door [E] ) is toegetreden tot de Additional SHA en dat [A] en [B] Arres accepteren als partij bij de Additional SHA. Op 31 december 2004 heeft [E] 1/3e deel van zijn resterende aandelen overgedragen aan [A] en 2/3e deel aan [B] tegen een prijs van € 75 per aandeel.
Zoals zojuist besproken. Ik ga ervan uit dat het zo akkoord is. Indien er, naast de stukken die op 14 maart naar [ [A] ] werden gemaild, nog nadere stukken voor de vergadering zijn (of komen) ontvang ik die, zoals gezegd, ook graag zo spoedig mogelijk.” Daarop heeft Lijdsman geantwoord: “
Mochten er nog aanvullende stukken komen, dan sturen we die direkt.”
Het volgende agendapunt was de discussie over de management participatie. Lijdsman lichtte toe dat het de bedoeling is dat het management gaat deelnemen in het bedrijf. De 89-11% verhouding (tussen preferente aandelen en gewone aandelen) hangt samen met de fiscale lucratief belangregeling. Indien op deze aandeelhoudersvergadering de statutenwijzing geaccordeerd zal worden, zal er een presentatie volgen voor management waarin één en ander zal worden uitgewerkt (…). Ook moet nog worden beslist wie zal kunnen participeren en voor hoeveel. Ik heb gevraagd of de fiscale ruling, die deel uitmaakte van de stukken, nog van toepassing was nu deze nog uitging van de eerder voorgestelde structuur of dat thans een nieuwe ruling moet worden aangevraagd. Naar de mening van Lijdsman is dat niet nodig, omdat de ruling betrekking heeft op de (fiscale) behandeling van de participanten, waarvoor de verhouding tussen [A] / [B] niet relevant is. Lijdsman merkte op dat de nieuwe structuur is gewijzigd na kennisneming van de grote bezwaren die bij [A] leefden, althans na vaststelling dat [A] niet over de eerder voorgestelde structuur wilde spreken (…). Daarop kwam de statutenwijziging aan de orde. Deze is, aldus [B] en Lijdsman bedoeld om de management participatie mogelijk te maken. Aanvankelijk werd ook beoogd om de positie van [A] terug te brengen, maar dat is in het huidige voorstel niet langer het geval. Ik heb daarop gezegd dat wij de voorgestelde statutenwijziging zo begrijpen dat [A] en [B] dezelfde positie behouden pro rata naar het huidige aandelenbezit en dat verder geen verwatering optreedt. Als dit een juist begrip is van de voorgestelde structuur, dan zal [A] zich niet verzetten. Lijdsman verklaarde daarop dat dat juist is en dat de statutenwijziging niets verandert in de positie van [A] . [B] voegde daaraan nog toe dat nu geen verwatering plaatsvindt (waarbij hij de nadruk legde op het woordje “nu”. Het voorstel tot wijziging van de statuten werd vervolgens in stemming gebracht. [B] stemde vóór en ik heb blanco gestemd.”
(…) Gezien het feit dat [B] , die bij aanvang van de vergadering erg vijandig was, inmiddels op springen stond, achtte ik het niet opportuun om de eventuele verkoop van [A] ’s aandelen naar voren te brengen. Daarbij hield ik rekening met de eerder door Frits uitgesproken angst dat als die mededeling (over verkoop) verkeerd zou vallen, dit wel eens nadelig voor [A] zou kunnen gaan uitpakken.”
SHAen de
Additional SHAen de brief van 1 juni 2001 (zie hierboven onder 2.11 sub a, b en c) niet (meer) kan herinneren. De Ondernemingskamer acht dat niet aannemelijk. Voorstelbaar is dat [A] zich niet de exacte bewoordingen herinnert van de
SHAof de
Additional SHA. Niet aannemelijk is echter dat [A] zich geen enkele afspraak herinnert over de wijze waarop de aandeelhouders van DEM hun relatie vorm hebben gegeven. Dat er afspraken zijn gemaakt, leidt de Ondernemingskamer af uit de hierboven genoemde documenten onder 2.11 sub a tot d en uit hetgeen namens [A] in de reactie op de concept rapportage onder 13 is gesteld onder verwijzing naar het
Additional SHA van 4 oktober 2001: “
Although the Shareholders Agreement indicates that a Shareholders Agreement was signed, this is not necessarily the Draft-SHA.”De stelling van [A] dat het op de weg had gelegen van [B] - die zich op het bestaan van een SHA heeft beroepen - om een kopie over te leggen van de
SHAof van de
Additional SHAwordt door de Ondernemingskamer ter zijde geschoven. Nog daargelaten dat het niet zo zeer om afschriften van documenten gaat maar om het gegeven dat er afspraken tussen de aandeelhouders zijn gemaakt, had het in het kader van artikel 21 Rv op de weg van [A] gelegen om zich over het bestaan van afspraken (en de inhoud daarvan) nader uit te spreken. Door geen melding te maken van het bestaan van partij-afspraken tussen de (oorspronkelijke) aandeelhouders van DEM, waaronder [A] en [B] (JKS) heeft [A] in strijd gehandeld met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting om alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen. Daarmee heeft hij de rechter de mogelijkheid ontnomen om zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de specifieke rechtsverhouding tussen partijen, terwijl in de uittredingsprocedure juist die rechtsverhouding van belang is voor de door de rechtbank op de voet van artikel 2:343 lid 1 BW te beantwoorden vraag of van [A] in redelijkheid niet meer kon worden gevergd aandeelhouder te blijven.
aangrijpen van ieder middel” in de door de rechtbank bedoelde zin.
“indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geexecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geexecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.”Nadien is deze op misbruik van bevoegdheid gestoelde maatstaf in de rechtspraak steeds toegepast, en - na (her)invoering per 1 januari 2002 - ook in gevallen waarbij op de voet van artikel 351 Rv het hof werd verzocht de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te schorsen. In zijn arrest van 9 april 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5123) overwoog de Hoge Raad dienaangaande dat:
“(…) schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke beslissing alleen dan gerechtvaardigd kan zijn indien deze, kort gezegd, misbruik van bevoegdheid oplevert (…)”.