In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een poging tot inbraak in een woning. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de politierechter behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als eerder opgelegd door de politierechter.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 oktober 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De zaak kwam aan het licht toen getuigen glasgerinkel hoorden en twee onbekende mannen in de tuin van de woning zagen. De getuigen hebben de mannen achtervolgd, waarna de politie de verdachte en een medeverdachte aanhield. Het hof heeft de bewijsmiddelen uit het vonnis van de politierechter beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de poging tot inbraak. De verklaring van de verdachte dat hij slechts in de buurt aan het wandelen was, werd als ongeloofwaardig afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters R.D. van Heffen, N.A. Schimmel en J. Piena aanwezig waren. Het arrest is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.