ECLI:NL:GHAMS:2018:4527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-001885-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen met braak, gepleegd op 11 maart 2018 te Amstelveen. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een grote hoeveelheid sieraden, een fotocamera en contant geld uit een woning, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 oktober 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verklaring van een getuige voldoende steun vond in het dossier. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte samen met zijn medeverdachten had ingebroken en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een werkstraf van 120 uren op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 75,00. Het hof overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen materiële schade hadden veroorzaakt, maar ook een inbreuk hadden gemaakt op het huis- en eigendomsrecht van de slachtoffers, wat leidde tot maatschappelijke onrust en een gevoel van onveiligheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001885-18
datum uitspraak: 1 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684123-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen een een (grote) hoeveelheid sieraden (bestaande uit een of meer ringen en/of oorbellen en/of kettingen en/of armbanden en/of een horloge) en/of een fotocamera en/of een geldbedrag van (ongeveer) 800 euro en/of 150 Amerikaanse Dollar en/of 300 Indiase Roepie en/of 270 Canadese Dollar en/of 811 Afghaanse Afghani), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat voornoemde woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een slot van de (voor)deur van voornoemde woning, in elk geval door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent dat hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de inbraak in de flatwoning op [adres 2] . Niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen, nu van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is gebleken. Enkel getuige [getuige] heeft belastend over de verdachte verklaard. Zijn verklaring vindt echter geen steun in het dossier, sterker nog, wordt door het dossier ontkracht. In dit verband wijst de raadsman op het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] alsmede op het feit dat bij de verdachte geen gestolen goederen of inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen; evenmin zijn sporen van de verdachte in de woning aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het procesdossier komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. Op 11 maart 2018 vond een woninginbraak plaats in de flatwoning op het adres [adres 2] . Op 10 maart 2018 rond 23.45 uur zag getuige [getuige] een jongen in de hal van het flatgebouw staan, welke even later twee andere jongens binnen liet. Vervolgens liepen die twee jongens op de eerste verdieping, rommelden daar een paar minuten bij de voordeur van huisnummer [nummer] en verlieten daarna de flat. Een paar minuten later deed de jongen die in de hal was achtergebleven opnieuw de deur voor hen open. De drie jongens stapten vervolgens tezamen in de lift en kwamen weer tevoorschijn op de eerste verdieping waar zij direct naar de woning met huisnummer [nummer] liepen. Daar rommelden de drie jongens 5 à 10 minuten aan de deur waarna zij gedrieën de woning binnen gingen. Kort na de komst van de politie renden zij de woning uit; de galerij op. Even later wist de politie alle drie jongens in de flat aan te houden.
Anders dan door de raadsman betoogd is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige] volop steun vindt in het dossier. De inmiddels ter plaatse gekomen politie treft in het flatgebouw drie jongens aan, waaronder de verdachte, en houdt ze aan. De getuige herkent de drie aangehouden jongens als de jongens die hij eerder de woning in en uit zag gaan. Bij medeverdachte [medeverdachte 1] worden zowel Nederlandse als buitenlandse valuta aangetroffen, welke overeenkomen met de uit de woning ontvreemde valuta en bij medeverdachte [medeverdachte 2] worden sieraden, afkomstig uit de woning, alsmede inbrekersgereedschap aangetroffen. Het enkele feit dat bij de verdachte geen belastende goederen zijn aangetroffen doet hier niet aan af. Hierbij merkt het hof nog op dat op verschillende plaatsen in het flatgebouw – o.a. bij de lift op de vierde verdieping – gestolen sieraden zijn aangetroffen, terwijl de getuige heeft verklaard dat hij de drie jongens nadat zij de woning hadden verlaten op de vierde verdieping heeft gezien en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op deze verdieping is geweest met een van de medeverdachten.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige] , gelet op de gedetailleerdheid van diens verklaring en het in het dossier aanwezige steunbewijs. Dat in het proces verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat gerelateerd dat hij tijdens het aanrijden hoorde dat twee personen in de woning waren en een op de uitkijk stond, maakt dit niet anders nu de verbalisant in dit proces-verbaal niet relateert hetgeen hij zelf heeft gezien, maar slechts hetgeen hij via de meldkamer heeft begrepen, en daarvan kan niet worden achterhaald over welk moment van de avond en over wiens waarneming dit gaat. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Wat betreft het ten laste gelegde medeplegen blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige] dat de verdachte en de twee medeverdachten tezamen in de weer zijn geweest om het slot uit de deur van de woning te verwijderen, tezamen de woning hebben betreden en deze nadien tezamen hebben verlaten onder medeneming van buit. De verdachte is even later samen met een van de medeverdachten, bij wie uit de woning ontvreemde valuta zijn aangetroffen, in het flatgebouw aangehouden, toen zij uit de lift kwamen. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten bij het plegen van de inbraak. Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten heeft ingebroken in de woning op de [adres 2] . Het hof verwerpt ook dit verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2018 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden, bestaande uit ringen, oorbellen, kettingen, armbanden, een horloge, een fotocamera en een geldbedrag van ongeveer 800 euro en 150 Amerikaanse Dollar en 300 Indiase Roepie en 270 Canadese Dollar en 811 Afghaanse Afghani), toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft door middel van braak van een slot van de voordeur van voornoemde woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, het aantal uren werkstraf te matigen dan wel deze in (deels) voorwaardelijke zin op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met een tweetal medeverdachten schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdachte en zijn mededaders hebben het slot uit de voordeur van de woning verwijderd en uit de woning een grote hoeveelheid sieraden, een fotocamera en een grote hoeveelheid contant geld in verschillende valuta meegenomen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen schade aan de woning veroorzaakt, maar hebben zij tevens een forse inbreuk gemaakt op het huis- en eigendomsrecht van de slachtoffers. Naast materiële schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaken woninginbraken ook maatschappelijke onrust en brengen woninginbraken bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Het hof neemt dit de verdachte en zijn mededaders kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die bij een inbraak in een woning pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd.
Het hof heeft ook acht geslagen op het advies van [naam] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming van 18 mei 2018. Zij adviseert aan de verdachte een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf.
Het hof heeft verder meegewogen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 oktober 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat zijn ter terechtzitting in hoger beroep verschenen ouders een zeer betrokken indruk hebben gemaakt.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht eveneens hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 maart 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N.A. Schimmel, en mr. M.E. Hinskens-Van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2018.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]