ECLI:NL:GHAMS:2018:4595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
23-003634-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een Russische toerist in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft in hoger beroep een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee slachtoffers, waaronder een Russische toerist, op 25 januari 2014 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, waarbij de verdachte specifiek betrokken was bij de mishandeling van één van hen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft deze straf aangepast naar een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het geweld jegens deze partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003634-16
datum uitspraak: 11 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-654160-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2014 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kloveniersburgwal en/of de 's-Gravenlandse Veer, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het eenmaal of meermalen (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan het lichaam en/of de kleding van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het omver trappen en/of schoppen, althans haken en/of laten struikelen, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/op/tegen het gezicht / hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (zulks terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag/lagen) en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) schoppen en/of trappen in/op/tegen het gezicht / het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (zulks terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag/lagen) en/of
- het met een scooter rijden tegen/op/over de benen en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] (zulks terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Primair bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte ter plaatse is geweest en als NN3 kan worden aangemerkt. Er is een alternatief scenario dat past in de telefoongegevens, namelijk dat de verdachte kort na 2.05 uur naar huis is gegaan en de verdachte niet op de plaats van het delict is geweest. Subsidiair, indien het hof de verdachte wel als NN3 aanmerkt, ontbreekt het bewijs dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2], nu dat twee aparte mishandelingen waren en NN3 niet bij beide mishandelingen betrokken was.
Het hof overweegt, grotendeels in lijn met de rechtbank, als volgt.
De dadergroep
Op 25 januari 2014 rond 02:45 uur is tegen de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de Kloveniersburgwal en de ’s Gravelandseveer nabij de Halvemaansbrug te Amsterdam geweld gepleegd door een groep mannen. Het strafdossier bevat (stills van) camerabeelden van deze geweldpleging en van personen die voor en tijdens de geweldpleging in de nabije omgeving waren. Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden (dossier p. 85 e.v.) in samenhang met de overige gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat kort voor het tijdstip van de geweldpleging een groep van zes mannen zich baldadig heeft opgehouden in de Reguliersbreestraat. Deze mannen zijn door de politie in het strafdossier aangeduid als NN1 tot en met NN6. Te zien is dat NN3 zich van deze groep verwijdert en dat de overige vijf mannen naar grillroom [naam] in de Halvemaansteeg lopen, alwaar NN4 eten bestelt. Op een politiecamera op de Amstel is te zien dat NN3 zich in de Halvemaansteeg weer bij de groep voegt. De groep beweegt zich vervolgens in de richting van de Halvemaansbrug, waarbij NN6 op korte afstand voor de groep uitloopt en als eerste de rijbaan van de Amstel oversteekt. Op het moment dat de overige vijf mannen oversteken, geven NN1 en NN3 een vrouw op een fiets een duw.
NN1 pakt een scooter en rijdt vervolgens in de richting van de Halvemaansbrug. Een zilverkleurige Mercedes taxi slaat direct daarop vanaf de Amstel links af de Halvemaansbrug op, richting de Kloveniersburgwal. Vervolgens zijn alle zes mannen korte tijd uit beeld. De Mercedes taxi is enkele seconden later op de camerabeelden van Hotel Nes te zien, onmiddellijk gevolgd door een scooter. Dit is tevens het moment waarop de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begint. De beelden van de politiecamera op de Amstel en die van Hotel Nes sluiten dan ook vrijwel naadloos op elkaar aan. De confrontatie heeft aldus plaatsgevonden zeer kort nadat de groep van zes mannen de Halvemaansbrug lopend dan wel met de scooter is opgegaan. Hoewel de beelden van de camera’s van Hotel Nes en van de woning aan de Kloveniersburgwal van aanmerkelijk mindere kwaliteit zijn dan de politiecamera’s en de camera van grillroom [naam], heeft de politie niettemin kunnen vaststellen dat de personen die hierop te zien zijn een sterke gelijkenis vertonen met de hiervoor omschreven groep van zes mannen, waarbij de politie zich baseert op door hen specifiek aangeduide kenmerken, waaronder de zak met eten die eerder uit grillroom [naam] is meegenomen. Het hof stelt dan ook vast dat het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gepleegd door de eerder omgeschreven groep in de Reguliersbreestraat en de Halvemaansteeg.
Drie mannen van de groep hebben [slachtoffer 2] achtervolgd en op de ‘s Gravelandseveer ten val gebracht. Een vierde man voegde zich bij de groep en [slachtoffer 2]. Op de camerabeelden is te zien dat het viertal schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2]. Tegelijkertijd werd [slachtoffer 1] op de Kloveniersburgwal door twee andere mannen uit de groep belaagd, te weten NN1 en NN2, waarbij hij door één van hen naar de grond werd gebracht. [slachtoffer 1] is vervolgens hard tegen zijn hoofd geschopt, waardoor hij bewusteloos is geraakt. Omstanders zijn [slachtoffer 1] te hulp geschoten, waarna de twee mannen terug renden in de richting van de scooters. Vrijwel direct daarop kwamen vanuit de richting waar de scooters geparkeerd stonden, drie scooters aanrijden. De laatste van de drie scooters maakte een stuurbeweging en reed over de benen van [slachtoffer 1] heen. Vervolgens zijn de drie scooters gezamenlijk weggereden richting de Nieuwmarkt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden verwondingen opgelopen.
NN3
In het onderzoek heeft de politie uiteindelijk een zestal jongeren uit Oostzaan als verdachten aangemerkt:
- NN1: [medeverdachte 1];
- NN2: [medeverdachte 2];
- NN3: [verdachte];
- NN4: [medeverdachte 3];
- NN5: [medeverdachte 4];
- NN6: [medeverdachte 5].
Uit een analyse van de historische verkeersgegevens blijkt dat in de avond voorafgaande aan de openlijke geweldpleging de telefoonnummers van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zendmasten aanstraalden in de binnenstad van Amsterdam. Kort voor het incident peilden de telefoonnummers van [verdachte], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] uit op het Rembrandtplein, hetgeen in de directe omgeving van de plaats-delict is gelegen. De telefoonnummers van [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] straalden rond 3.20 uur aan in Oostzaan en het telefoonnummer van [medeverdachte 3] rond 3.52 uur.
In de bewuste nacht, voor het incident, hebben de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] contact met elkaar gehad. Na het incident had het telefoonnummer van [verdachte] contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Nadat in de plaatselijke media aandacht is besteed aan de geweldpleging hebben diverse medeverdachten telefonisch contact met elkaar gehad, welke gesprekken door de politie zijn opgenomen en in het dossier zijn gevoegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat in die gesprekken is gerefereerd aan de onderhavige geweldpleging en degenen die daarbij betrokken waren. Daarbij is tevens over “[verdachte]” gesproken. Zo heeft op 24 mei 2014 [medeverdachte 1] met een onbekende vrouw gebeld. [medeverdachte 1] zegt in dat gesprek dat hij niet terug wil naar Oostzaan. “Iedereen zit vast”. De onbekende vrouw vraagt of [verdachte] ook vast zit. “Nee, [verdachte] niet.”
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de bewuste nacht in Amsterdam was met een groep jongens uit Oostzaan. Op grond van deze verklaring en gelet op het feit dat de telefoon van de verdachte vóór de geweldpleging, evenals de telefoons van de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2], in de nabije omgeving (Rembrandtplein) een zendmast aanstraalde, stelt het hof vast dat de verdachte deel uitmaakte van de groep van eerdergenoemde zes mannen in de Reguliersbreestraat. Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij alleen naar huis is gegaan, niet geloofwaardig aangezien de telefoon van de verdachte na de geweldpleging, ongeveer gelijktijdig met medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Oostzaan een zendmast heeft aangestraald (p. 220 e.v.) Bovendien heeft de verdachte, omstreeks 3.21 uur telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 1] en omstreeks 3.25 uur met de medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 256). Het hof acht de voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, redengevend voor het bewijs van het feit dat de verdachte NN3 is. De verdachte heeft, hoewel dat in het licht van het vorenstaande op zijn weg lag, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Het door de raadsvrouw geschetste alternatief scenario is niet aannemelijk geworden, ook al omdat de verdachte, behoudens de opmerking dat hij alleen naar huis zou zijn gegaan, daarover zelf niets heeft verklaard.
Openlijke geweldpleging
Uit eerdergenoemd proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden (dossier p. 85 e.v.) in samenhang met de overige bewijsmiddelen blijkt dat drie mannen van de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte [slachtoffer 2] hebben achtervolgd en ten val gebracht. NN3, derhalve de verdachte, was een van die drie mannen. Een vierde man, NN4, voegde zich bij de groep en [slachtoffer 2]. Op de camerabeelden is te zien dat het viertal schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2]. Weliswaar is door de trage
frameratevan de beelden niet precies te zien door wie, hoe vaak en tegen welk lichaamsdeel van [slachtoffer 2] is geschopt maar dat doet niet af aan de vaststelling dat alle vier, en derhalve ook de verdachte, door die schoppende bewegingen een significante bijdrage aan het geweld hebben geleverd, waarbij zij evident nauw en bewust samenwerkten. De verdachte heeft, nadat de anderen waren weggelopen bij [slachtoffer 2] nog een trappende beweging gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2]. Dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk is geraakt door het schoppen en tevens is geslagen blijkt uit zijn aangifte, het door hem beschreven letsel en het feit dat hij naar zijn zeggen bewusteloos is geraakt als gevolg van het geweld.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 2] en wordt het verweer van de raadsvrouw in zoverre verworpen.
Vrijspraak van geweld tegen [slachtoffer 1]
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte tevens geweld jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
De geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn door vier personen uit de groep van de verdachte begonnen op de hoek van Kloveniersburgwal en de ‘s-Gravelandseveer. Daarna, naar het hof aanneemt toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van elkaar waren gescheiden, zijn de andere twee van de groep gearriveerd. Uiteindelijk is [slachtoffer 2] door vier personen, waaronder de verdachte, belaagd om de hoek op de ‘s-Gravelandseveer en [slachtoffer 1] door twee mannen op de Kloveniersburgwal. Het hof is van oordeel dat het oorspronkelijke viertal verantwoordelijk gehouden kan worden voor zowel het geweld tegen [slachtoffer 1] als tegen [slachtoffer 2]. Het hof kan echter niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte één van deze vier personen is geweest, of dat hij een van de opzittenden was van de scooter die over de benen van [slachtoffer 1] heeft gereden, zodat het hof hem alleen verantwoordelijk houdt voor de door hem in vereniging gepleegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2014 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, de Kloveniersburgwal en/of de 's-Gravelandseveer, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het meermalen stompen en/of slaan tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 2] en
- het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 2], zulks terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft – bij een eventuele bewezenverklaring – verzocht een taakstraf op te leggen. Zij heeft daartoe gewezen op het tijdsverloop, dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak geen VOG krijgt voor stages, dat hij een vaste baan heeft en dat hij voorafgaand aan en sinds het feit niet in aanraking is geweest met de politie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij begaf zich die bewuste nacht met de medeverdachten in het uitgaansleven van Amsterdam. Nadat twee toeristen een deel van de groep aanspraken op hun rijgedrag, werden zij door leden van de groep aangevallen. De verdachte heeft met een aantal medeverdachten een van de toeristen opgejaagd en mishandeld. Zij hebben hem geslagen en, terwijl hij op de grond lag op zijn lichaam en tegen zijn hoofd geschopt. Als gevolg van het geweld is het slachtoffer bewusteloos geraakt, voelde hij, nadat hij weer bij bewustzijn was gekomen, overal pijn en had hij op meerdere plekken schrammen en bulten. Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan volstrekt zinloos geweld: er bestond geen enkele aanleiding voor het door hem gebruikte geweld. Dergelijk geweld op de openbare weg versterkt bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof acht daarom – met name gelet op de ernst van de geweldpleging – in beginsel een gevangenisstraf van langere duur dan gevorderd door de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf van zes maanden, gerechtvaardigd, ook nu de verdachte wordt vrijgesproken van de geweldpleging tegen één van de twee slachtoffers. Dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018 als
first offendermoet worden beschouwd maakt dat niet anders.
In het voordeel van de verdachte zal het hof echter rekening houden met de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en die erop wijzen dat de verdachte inmiddels, viereneenhalf jaar na het misdrijf, zijn leven goed op orde heeft. Het hof heeft daarbij gelet op het advies van Reclassering Nederland van 20 oktober 2017. Het hof ziet hierin aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten twee maanden, in voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in eerste aanleg en in hoger beroep overschreden, aangezien in beide fasen de berechting langer dan twee jaren heeft geduurd. Bij het bepalen van de strafmodaliteit houdt het hof ten voordele van de verdachte rekening met deze overschrijding, met dien verstande dat het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden een taakstraf zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.627,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het jegens de benadeelde partij gepleegde geweld. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N.A. Schimmel en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2018.