In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep inzake een schadevordering en buitengerechtelijke incassokosten. De appellant, in zijn hoedanigheid als bestuurder van een vennootschap, heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten. Het hof heeft eerder op 21 augustus 2018 een tussenarrest uitgesproken en in dit arrest is de schadevergoeding van de appellant aan de geïntimeerden beoordeeld. De appellant was van mening dat hij slechts de kale huur over een bepaalde periode verschuldigd was, terwijl de geïntimeerden een hoger bedrag aan servicekosten vorderden. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vordering op het gebied van servicekosten, waardoor deze werd afgewezen. De appellant werd wel veroordeeld tot betaling van de kale huur over de periode van 1 december 2012 tot 15 oktober 2013, zonder dat daarover btw verschuldigd was. Daarnaast werd de vordering van de geïntimeerden met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet duidelijk was of deze kosten door de vennootschap waren betaald of privé door de geïntimeerden. Het hof compenseerde de proceskosten in conventie en bepaalde dat de kosten van de getuigenverhoren voor rekening van de appellant kwamen, omdat hij in zijn bewijslevering niet was geslaagd. Het arrest werd op 11 december 2018 uitgesproken.