ECLI:NL:GHAMS:2018:470
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake erfgenaamschap en uitvaartkosten met gedeeltelijke toewijzing van de vordering
In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 11 april 2017, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A. Kanning, heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. Jong, met betrekking tot de uitvaartkosten van de erflaatster. Het hof heeft in het tussenarrest de geïntimeerde verzocht om stukken over te leggen die betrekking hebben op de uitvaartkosten. De geïntimeerde heeft een akte genomen en relevante documentatie overgelegd, maar het hof concludeert dat niet is aangetoond dat de niet gedekte kosten door een derde zijn voldaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de nalatenschap op de geïntimeerde € 8.746,28 bedraagt, en dat de appellant recht heeft op de helft hiervan, wat neerkomt op € 4.373,14. De geïntimeerde is veroordeeld om dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 december 2015, aan de appellant te betalen. Daarnaast is er een proceskostencompensatie uitgesproken, omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd, en de proceskosten in zowel het principaal als incidenteel appel gecompenseerd.