ECLI:NL:GHAMS:2018:4881

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-001092-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling door duwen tegen het hoofd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer door deze te duwen tegen het hoofd op 23 december 2016 te Zaandam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere strafoplegging kwam. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte.

Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, op basis van de verklaringen van de aangeefster en de constatering van de politie. Het hof achtte de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de aangeefster tegen het hoofd te duwen, wat leidde tot letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001092-17
datum uitspraak: 4 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800548-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en/of te stompen tegen het gezicht, althans tegen het hoofd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het hem ten laste gelegde nu uit de aangifte van [slachtoffer] en de constatering van de politieambtenaar [verbalisant], dat het slachtoffer een bult op het hoofd had, de mishandeling kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake is van opzet. Op basis van het dossier kan niet precies worden vastgesteld hoe het incident heeft plaatsgevonden, omdat de lezingen van de verdachte en van de aangeefster uiteen lopen. Voorwaardelijk opzet kan niet worden aangenomen nu sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het ten laste gelegde bewezen op grond van de verklaringen van de aangeefster bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster omtrent de toedracht betrouwbaar nu deze concreet en specifiek zijn, en kort na het incident zijn afgelegd. Het letsel dat bij haar is aangetroffen past voorts bij de door haar geschetste toedracht. Daarvan uitgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geduwd waardoor zij ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen.
Anders dan de raadsman is het hof voorts van oordeel dat het handelen van de verdachte, zoals dat uit het voorgaande blijkt als (opzettelijk) mishandelend kan worden aangemerkt. Door zo hard tegen het slachtoffer te duwen dat zij omviel, heeft de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat zij daardoor ten val zou komen en letsel zou oplopen.
Derhalve is het hof, anders dan de raadsman van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijke opzet heeft gehad op het mishandelen van het slachtoffer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen tegen het hoofd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde duwen tegen het hoofd zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit rekening te houden met de relatief geringe ernst van de mishandeling en de positieve wending van het leven van de verdachte. Verzocht wordt daarom aan te sluiten bij de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn vriendin mishandeld door haar tegen het hoofd te duwen waardoor zij met het hoofd op de punt van het nachtkastje terechtkwam en letsel opliep. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en een voor haar intimiderende situatie geschapen. Het hof rekent dit de verdachte aan, ook omdat hij dit heeft gedaan in de huiselijke sfeer, waarin iemand zichzelf veilig moet kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2018 is hij eerder voor misdrijven, waaronder mishandeling, onherroepelijk veroordeeld hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het voorgaande is in beginsel slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Het hof slaat echter in het voordeel van de verdachte acht op diens huidige persoonlijke omstandigheden zoals die op de terechtzitting van het hof zijn gebleken, en ziet hierin aanleiding de gevangenisstraf in deels voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met deze gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl deze er anderzijds toe strekt de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een dergelijk feit opnieuw te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2018.
[…]