In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2015 had vastgesteld op € 1.356.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de zitting op 27 november 2018 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. E. Brouwer. Het Hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen in overweging genomen, waaronder de waardebepaling door de heffingsambtenaar en de door de belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde niet te hoog geacht en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze heeft vastgesteld, rekening houdend met de relevante factoren en vergelijkingsobjecten. De uitspraak is gedaan op 11 december 2018.