ECLI:NL:GHAMS:2018:5210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-000984-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de strafbaarheid van een verdachte die in een Natura 2000-gebied heeft gevist

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vissen in een Natura 2000-gebied, in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998. De tenlastelegging betrof een incident op 17 februari 2015, waarbij de verdachte met zijn vissersschip, de LO-7, zich bevond in een gebied dat was afgesloten voor visserij om de natuur te laten herstellen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de verboden handelingen, ondanks zijn argument dat hij de inkomsten nodig had. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de economische politierechter, die de verdachte had ontslagen van alle rechtsvervolging, en verklaarde het bewezen dat de verdachte de wet had overtreden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 3.000, waarvan € 1.500 voorwaardelijk, en een gevangenisstraf van 40 dagen, die bij gebreke van betaling omgezet kan worden in hechtenis. Het hof benadrukte dat de bescherming van de natuur en de uitvoering van Europees natuurbeleid voorop staan en dat de verdachte's handelen deze doelstellingen frustreert. De uitspraak is gedaan door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000984-16
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 81-129878-15 tegen
[verdachte],
geboren [geboortedatum],
adres: [woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 februari 2015, in elk geval in 2015, op de Noordzee, met een (vissers)schip, de LO-7, al dan niet opzettelijk, zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied en/of gedeelten daarvan, immers heeft hij, zich met genoemd schip, terwijl hij viste, in elk geval terwijl het vistuig van dat schip niet zodanig verpakt en/of in zodanige toestand was dat dadelijk gebruik ervan niet mogelijk was, bevonden in en/of nabij de positie 53° 31.17' Noorderbreedte om 005° 35.53' Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied 'Terschelling Zone 1 Oost' in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 2 en de Bijlage van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 april 2013, kenmerk 13058223, tot beperking in toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2015 op de Noordzee, met een vissersschip, de LO-7, opzettelijk zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied, immers heeft hij zich met genoemd schip, terwijl hij viste, bevonden in de positie 53° 31.17' Noorderbreedte om 005° 35.53' Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied 'Terschelling Zone 1 Oost' in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 2 en de Bijlage van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 april 2013, kenmerk 13058223, tot beperking in toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 20, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

In eerste aanleg is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat volgens de economische politierechter de status van de desbetreffende regelgeving dusdanig onduidelijk was, dat de garnalenvissers die ter zake werden vervolgd strafrechtelijk niets te verwijten viel.
Het hof kan zich niet vinden in dit oordeel. Op 25 april 2017 heeft het hof in vergelijkbare zaken geoordeeld dat de garnalenvissers zich niet kunnen beroepen op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten, nu zij zich wel degelijk bewust waren van de ongeoorloofdheid van de hun verweten handelingen. Die garnalenvissers, alsmede – volgens mededeling van de raadsman bij pleidooi in de eerste aanleg - de verdachte, hebben uit onvrede met de regelgeving daartegen bezwaar en beroep ingesteld. Dat doet aan de strafbaarheid van hun handelen echter niet af.
Dit geldt temeer in een economische strafzaak als de onderhavige, waarin het zogenoemd kleurloos opzet voldoende is voor strafbaarheid. Er is geen aanleiding in de onderhavige zaak af te wijken van die jurisprudentie.
De verdachte heeft, volgens waarneming van de verbalisanten aan boord van een Kustwachtvliegtuig, op 17 februari 2015 met zijn vissersvaartuig gevist binnen zone-1 gebied ‘Terschelling zone 1 Oost’.
De verdachte heeft geen uitgebreide verklaring afgelegd, maar zijn raadsman heeft in eerste aanleg, blijkens de overgelegde pleitnotities, aangevoerd dat de verdachte wist dat hij daar niet mocht vissen, maar dat hij de inkomsten nodig had en daarom toch in het verboden gebied is gaan vissen.
Nu de verdachte willens en wetens heeft gevist in Terschelling zone 1 oost, is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid en wordt een beroep op een verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 3.000,00 waarvan € 1.500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft willens en wetens gevist in een daartoe afgesloten gebied. Hij heeft niet willen accepteren dat de zone 1 gebieden niet zijn aangewezen om de (garnalen)vissers te belemmeren in hun broodwinning, maar om de natuur in die gebieden te laten herstellen om op die manier uitvoering te geven aan Europees natuurbeleid, waarmee tevens een goede visstand in de toekomst wordt gesteund. Die doelstellingen worden door handelen als dat van de verdachte gefrustreerd. Dat valt hem kwalijk te nemen en rechtvaardigt bestraffing.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998 en artikel 2 van het Besluit tot beperking in toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2018.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.