ECLI:NL:GHAMS:2018:5211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-003458-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak betreffende de Zeevaartbemanningswet en de vereiste bemanning op een visserschip

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, scheepsbeheerder van een onder Nederlandse vlag varend visserschip, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de vereisten van de Zeevaartbemanningswet. De tenlastelegging omvatte het varen zonder de vereiste bemanning en het niet voldoen aan een bevel van toezichthouders van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 mei 2018 heeft de verdachte betwist dat hij niet aan de bemanningsvereisten voldeed en dat hij niet op de hoogte was van de vordering om zijn schip naar de haven te brengen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2015 met zijn schip op de Noordzee voer zonder de vereiste bemanning, aangezien er geen opvarende met het vaarbevoegdheidsbewijs van 'substitute skipper' aan boord was. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij niet aan de vordering had voldaan. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar niet de juiste bemanning had, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de kwalificaties van de aanwezige bemanning, in zijn voordeel werkten. De economische politierechter had eerder een geldboete opgelegd, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00, met een proeftijd van twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het tweede feit, terwijl het eerste feit als bewezen werd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003458-16
Datum uitspraak: 1 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 81-036062-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, als scheepsbeheerder, op of omstreeks 19 mei 2015, in elk geval in mei 2015, op de Noordzee, het onder Nederlandse vlag varende visserschip genaamd [schip] ,
- heeft bemand met minder bemanningsleden dan was aangegeven in het bemanningscertificaat en/of
- zodanig heeft bemand dat niet ten minste de op het bemanningscertificaat aangegeven functies werden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde bemanningsleden
immers,
- was dat schip bemand met 2 bemanningsleden, terwijl het bemanningscertificaat 3 bemanningsleden voorschreef en/of
- werd de functie van substitute skipper in het geheel niet vervuld.
2:
hij, op of omstreeks 19 mei 2015, in elk geval in mei 2015, op de Noordzee, als kapitein van het onder Nederlandse vlag varende visserschip genaamd [schip] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 51 lid 2 Wet zeevarenden, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , (beiden) toezichthouder bij de Inspectie Leefbaarheid en Transport, zijnde (beiden) een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast immers heeft hij, verdachte, nadat genoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] hem (mondeling en/of schriftelijk) had(den) gevorderd dat schip uiterlijk voor dinsdag 19 mei 2015, om 17.00 uur te brengen naar de haven van Laurensoog, niet aan genoemde vordering voldaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de economische politierechter.

Vrijspraak feit 2

De verdachte heeft steeds betwist dat van hem gevorderd is dat hij zijn schip naar een haven zou brengen. Er is geen aanwijzing dat de schriftelijke vordering, die zich in het dossier bevindt, aan de verdachte is uitgereikt. Evenmin is gebleken dat de vordering mondeling aan de verdachte is gedaan en dat hij er hierbij op is gewezen dat hij bij het negeren van de vordering een misdrijf zou begaan. Tot slot klopt de naam van de haven waarheen hij zich volgens de schriftelijke vordering moest begeven niet en is wel genoteerd op welke tijd de verdachte in die haven binnen zou moeten zijn, maar niet op welke dag.
Al met al is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om een deskundige te horen over de functie van stuurman in vergelijking met de functie van de substitute skipper. Er waren die dag vier mensen aan boord, de verdachte in de functie van skipper, zijn vaste opvarende [naam] , die in het bezit is van het diploma SVII, en twee ervaren zeelui, die werkzaam zijn bij [bedrijf] . Met het diploma SVII kan men in aanmerking komen voor het vaarbevoegdheidsbewijs ‘substitute skipper’ en [naam] heeft dat op 14 december 2015 ook verkregen. De verdachte had derhalve voldoende mensen aan boord en zij vervulden ook de vereiste functies.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het ‘minimum safe manning document’ dat ziet op het schip van de verdachte (bijlage 2 bij het proces-verbaal) volgt dat er minimaal drie mensen aan boord moeten zijn met de functies van ‘skipper’, ‘substitute skipper’ en ‘rating’. De verdachte is ‘skipper’. [naam] beschikte niet over de kwalificatie ‘substitute skipper’. Hij heeft deze immers pas op 14 december 2015 verkregen. Dat hij het diploma SVII had en “geblinddoekt zonder brokken naar Engeland (kan) varen”, zoals de raadsman van andere vissers heeft vernomen, doet hieraan niet af.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om een deskundige te horen wordt afgewezen, nu dit niet tot een andere conclusie zou kunnen leiden.
Dat er te weinig bemanningsleden aan boord waren, is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan. De door twee ambtenaren bij de Inspectie Leefomgeving en Transport/Scheepvaart – Handhaving Zeevaart, opgemaakte aangifte vermeldt dat alleen de verdachte en “1 ander persoon” aan boord waren. In het als bijlage 8 bij die aangifte gevoegde Meld/controleformulier bemanningsvoorschriften hebben dezelfde ambtenaren op de vraag “f. Zijn er voldoende overige gezellen aan boord, zodat wordt voldaan aan de minimale eisen van het BC?“ echter het antwoord “ja” aangevinkt. De raadsman heeft ter terechtzitting een e-mail overgelegd van [bedrijf] , waarin namens deze organisatie wordt bevestigd dat twee functionarissen van die organisatie aan boord waren, waarvan één met het diploma SW6.
Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij, als scheepsbeheerder, op 19 mei 2015, op de Noordzee, het onder Nederlandse vlag varende visserschip genaamd [schip] ,
- zodanig heeft bemand dat niet ten minste de op het bemanningscertificaat aangegeven functies werden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde bemanningsleden
immers,
- werd de functie van substitute skipper in het geheel niet vervuld.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 57 van de Wet Zeevarenden

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis voor feit 1 en tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis voor feit 2.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is uitgevaren zonder dat hij de vereiste bemanning aan boord had. Op zijn schip was immers geen opvarende met het vaarbevoegdheidsbewijs van ‘substitute skipper’ aanwezig. Daarmee heeft de verdachte de regelgeving van de Zeevaartbemanningswet genegeerd, welke regelgeving juist de veiligheid van personen aan boord van het schip en andere vaartuigen beoogt te beschermen. Dat [naam] weliswaar nog niet de kwalificatie ‘substitute skipper’ bezat, maar naar moet worden aangenomen wel al over de daarvoor vereiste vaardigheden beschikte, alsmede dat de verdachte wordt vrijgesproken van het verwijt dat hij te weinig bemanningsleden aan boord had, vormt aanleiding om met een geheel voorwaardelijke geldboete te volstaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 is er geen sprake van recidive of anderszins relevante documentatie.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 57 van de Wet zeevarenden.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juni 2018.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.