ECLI:NL:GHAMS:2018:5233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-000755-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met ernstig letsel tijdens uitgaan

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, gepleegd op 6 november 2016 te Beverwijk. Tijdens een uitgaansgelegenheid heeft de verdachte het slachtoffer een kopstoot gegeven en met kracht in het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder een gebroken oogkas en bloedingen in de hersenen. Het slachtoffer heeft langdurige gevolgen ondervonden van deze verwondingen.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 18 maanden geëist. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is bewezen verklaard.

Het hof heeft de straf bepaald op 12 maanden gevangenisstraf, met 4 maanden voorwaardelijk en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een training Cognitieve Vaardigheden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De totale vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 9.187,22, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000755-17
Datum uitspraak: 20 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 1587203516 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, vele malen, althans meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde] met (grote) kracht tegen diens hoofd en/of in diens gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of die [benadeelde] een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Beverwijk aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: - een gebroken linkeroogkas en/of (een) gebroken jukbeen(deren) en/of een of meer bloedprop(pen)/bloeding(en) in de hersenen en/of een zware hersenschudding en/of een (blijvende) gehoorbeschadiging en/of een hersenkneuzing, heeft toegebracht door deze [benadeelde] vele malen, althans meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen diens hoofd en/of in diens gezicht te stompen en/of te slaan en/of een kopstoot te geven;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, vele malen, althans meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde] met (grote) kracht tegen diens hoofd en/of in diens gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder primair tenlastegelegde, nu niet is gebleken dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel, maar dat een dergelijk letsel zich uiteindelijk niet heeft gemanifesteerd, gelet op de initiatieven die de aangever kort na het incident heeft ontplooid met betrekking tot een eigen restaurant. De verdachte moet daarom (eveneens) worden vrijgesproken van het hem subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman nu het, anders dan de raadsman, uit de te bezigen bewijsmiddelen opmaakt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Zo is in de geneeskundige verklaring van een spoedeisende Hulp Arts van het Vumc Amsterdam, [naam 1], van 9 november 2016 (dossierpagina 43) vermeld dat het slachtoffer bloedingen in de hersenen alsmede breuken in het aangezicht had met een –op dat moment- te verwachten duur van genezing van 4-6 weken.
Aan het vorenstaande doet niet af de, door de raadsman genoemde, betrokkenheid van het slachtoffer bij het opzetten van een restaurant.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op of 6 november 2016 te Beverwijk aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
een gebroken oogkas, en gebroken jukbeenderen en bloedingen in de hersenen en een gehoorbeschadiging en een hersenkneuzing heeft toegebracht door deze [benadeelde] meermalen, met kracht tegen diens hoofd en in diens gezicht te stompen en/of te slaan en een kopstoot te geven.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en de bijzondere voorwaarden van meldplicht en deelname aan de training Cognitieve Vaardigheden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden van meldplicht en deelname aan de training Cognitieve Vaardigheden.
De raadsman heeft bepleit dat, bij een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, een lagere straf dan die welke door de rechtbank is opgelegd passend is. De verdachte heeft, ook in de richting van het slachtoffer, spijt betuigd van zijn handelen, getracht een mediation traject in te zetten en hij heeft in een vroeg stadium openheid van zaken gegeven. Voorts wordt volgens de raadsman ingevolge de LOVS oriëntatiepunten bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een straf van zes maanden passend geacht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict. Door het slachtoffer een kopstoot te geven en met kracht in diens gezicht te slaan/stompen heeft hij een voor hem zeer angstige en intimiderende situatie geschapen en diens lichamelijke integriteit op ernstige wijze aangetast.
Door het door de verdachte op agressieve wijze uitgeoefende geweld is ernstig letsel aan het hoofd van het slachtoffer ontstaan. Het slachtoffer ondervindt van zijn diverse verwondingen aan dit kwetsbare lichaamsdeel nog lange tijd op ingrijpende wijze de nadelige gevolgen. Het slachtoffer zal alleen al hierom de herinnering aan het incident nog lange tijd met zich moeten dragen. Daarnaast is het gevoel van veiligheid van derden aangetast.
Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Gelet op de aard en de ernst van dit feit, komt echter alleen een substantiële (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf als hieronder vermeld passend en geboden.
Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl deze er ook, met name door het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte met bijzondere voorwaarden, toe strekt de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat, met name gelet op de ernst van het feit niet, als bepleit door de raadsman, kan worden volstaan met een straf die lager is dan de hieronder bedoelde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.771,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.189,58. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiele schadevergoeding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering primair een onevenredige belasting van het strafproces vormt waardoor de vordering op tal van punten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel afgewezen. Deze onevenredige belasting houdt ook verband met het feit dat de gehandhaafde vordering en de bijbehorende stukken zich moeilijk verhouden tot de omstandigheid dat de benadeelde blijkbaar inmiddels geheel in inkomen is gecompenseerd nu hij restauranthouder is te Akersloot.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen:
  • Kosten van kleding tot een bedrag ter hoogte van € 144,45.Daarbij houdt het hof rekening met
  • Parkeerkosten tot een bedrag van € 13 (parkeerkosten op 9 en 12 december ter hoogte van € 9 en € 4, zijnde in totaal € 13). Dit betreft de door de benadeelde partij zelf gemaakte kosten (bijlage A);
  • Tandartskosten tot een bedrag van € 576,77 nu genoegzaam is onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt en verband houden met het bewezenverklaarde (bijlage E);
  • Kosten aanschaf gehoortoestel tot een bedrag van € 670 (zijnde € 850 minus € 180 vergoeding). Deze kosten zijn voldoende onderbouwd, waarbij de raadsman van de benadeelde ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de benadeelde daadwerkelijk een gehoortoestel heeft aangeschaft. Op basis van de door aangever overgelegde stukken, namelijk een brief van de bedrijfsarts [naam 2] van 14 december 2016 en een brief van de neuroloog van 9 november 2016, acht het hof het voorts aannemelijk dat deze kostenpost een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling (bijlage G);
  • Daggeld vergoeding in verband met een ziekenhuisopname tot een bedrag van € 112 (4 x € 28) nu de verdachte op 6 november 2016 is opgenomen en op 9 november 2016 is ontslagen (bijlage H en I);
  • Reiskosten tot een bedrag van € 116 nu de benadeelde na zijn ontslag zeven afspraken gehad in verband met zijn letsel en aannemelijk is dat hij de gestelde reiskosten heeft gemaakt (bijlage I)
  • “Verlies van arbeidsvermogen” berekend tot en met mei 2017 tot een bedrag van € 2.555 (bijlage M en verder).
Dit bestaat uit
o 7 x € 80 (minder salaris) = € 560
o 7 x € 285 (fooien) =
€ 1.995
Totaal € 2.555
Het verlies aan verdiencapaciteit acht het hof aan de hand van de aangeleverde salarisgegevens voldoende onderbouwd voor zover dit de periode van november 2016 tot en met mei 2017 betreft. Voor de maanden na mei 2017 zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard nu dit een onevenredige belasting vormt van de strafrechtelijke procedure.
Totaal toegewezen kosten materiele schade: € 4.187,22
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering met betrekking tot materiële kosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schadevergoeding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht de gevraagde immateriële schadevergoeding van € 15.000 ernstig te matigen. Vergeleken met casussen uit de smartengeldgids zou een bedrag van hooguit € 1.500 moeten worden toegewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding neemt een voorschot op de toekomst, terwijl die schade nu onbekend is
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 5.000 passend en geboden is. Bij de beoordeling van de vordering, voor zover die ziet op de immateriële schade, heeft het hof in aanmerking genomen dat de benadeelde partij nog dagelijks moet leven met de gevolgen van de mishandeling. Inmiddels is duidelijk dat de benadeelde partij ernstig gezondheidsnadeel heeft overgehouden aan de mishandeling.
Dat brengt het hof tot het oordeel dat de geleden immateriële schade kan worden geschat op een bedrag van € 5.000.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering met betrekking tot immateriële kosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd bij Reclassering Nederland te [adres 2], zal melden en blijven melden, zolang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde, zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training Cognitieve Vaardigheden, aangeboden door Reclassering Nederland, of soortgelijke instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.187,22 (negenduizend honderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 4.187,22 (vierduizend honderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 november 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.187,22 (negenduizend honderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 4.187,22 (vierduizend honderdzevenentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.