ECLI:NL:GHAMS:2018:5235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-003707-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling en vernieling van eigendommen op 30 juni 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het slaan van twee slachtoffers en het opzettelijk beschadigen van een telefoon die toebehoorde aan een van de slachtoffers. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 6 februari 2018 heeft het hof de verklaringen van de aangeefsters en andere getuigen beoordeeld. Het hof constateerde dat de verklaringen van de aangeefsters inconsistenties vertoonden, zowel ten opzichte van elkaar als in vergelijking met eerdere verklaringen. Dit leidde tot de conclusie dat niet met voldoende mate van nauwkeurigheid kon worden vastgesteld wat er precies was voorgevallen tijdens de incidenten. De verdachte had steeds ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd, wat het hof leidde tot de beslissing dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de feiten had begaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003707-16
Datum uitspraak: 20 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-134813-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] en/of [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of door voornoemde [benadeelde] op de armen en/of in het gezicht en/of op het hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen de ribben en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen.
2:
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1 en feit 2

Het hof constateert dat de door beide aangeefsters bij de politie afgelegde verklaringen naast overeenkomsten ook verschillen en inconsistenties vertonen ten opzichte van enerzijds op een later moment door henzelf afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris en anderzijds ten opzichte van elkaar. De inconsistenties en verschillen betreffen ook niet-ondergeschikte onderdelen hiervan, zoals de beschrijving van de precieze aard van de handelingen die door de verdachte zouden zijn verricht.
Zo verklaart aangeefster [slachtoffer] bij de politie dat zij van de verdachte een vuistslag kreeg op haar linker- en rechterkaak, terwijl zij als getuige bij de raadsheer-commissaris zegt zeker te weten niet geraakt te zijn door de verdachte. Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat de chauffeur haar met een vuistslag raakte op de rechterhand en vervolgens op de linker kaak, terwijl zij als getuige bij de raadsheer-commissaris slechts spreekt over een zwaaibeweging, mogelijk een slaande beweging tegen de hand. Zij weet niet of er tussen [slachtoffer] en de verdachte is geslagen.
Op basis van deze verklaringen kan dan ook niet met voldoende mate van nauwkeurigheid worden vastgesteld wat zich precies heeft voorgevallen bij de tenlastegelegde incidenten op 30 juni 2016. Genoemde verklaringen vormen derhalve onvoldoende basis om het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De overige bewijsmiddelen vormen dit evenmin. Uit de verklaringen van twee andere getuigen leidt het hof af dat ten tijde van het incident sprake was van een chaotische situatie. Het was daarbij donker. Ook op basis hiervan kan onvoldoende concreet en specifiek worden afgeleid wat zich precies heeft voorgevallen.
Nu de verdachte steeds heeft ontkend het tenlastegelegde te hebben begaan leidt dit tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 580,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.