ECLI:NL:GHAMS:2018:588

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
16/00371
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbindendheid van legesverordening en heffingsmaatstaf in relatie tot NEN-normblad voor omgevingsvergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verbindendheid van de Legesverordening [A] 2013 en de bijbehorende Tarieventabel, waarin verwezen wordt naar het NEN-normblad 2631. De heffingsambtenaar van de gemeente [A] had aan belanghebbende een aanslag omgevingsvergunningen opgelegd, die na bezwaar door de rechtbank was verminderd. De rechtbank oordeelde dat de legesverordening onverbindend was voor zover deze verwees naar de NEN-norm, omdat deze niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de norm NEN 2631 niet op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt, waardoor de heffingsmaatstaf in de legesverordening onverbindend was. De rechtbank had de aanslag terecht verminderd tot € 624,17, en het Hof volgde haar in dit oordeel. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.503.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00371
6 februari 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [A] ,de heffingsambtenaar,
en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. R. van den Berg MRE (PwC Belastingadviseurs N.V.) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 15 juli 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/2644 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 20 mei 2014 een aanslag omgevingsvergunningen 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd van € 372.681,50 (€ 370.198,02 in verband met bouwactiviteiten (overig) en € 2.483,48 in verband met welstandscommissie (overig)).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 27 april 2015 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Na het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 15 juli 2016:
- het beroep gegrond verklaard;
- de uitspraak op bezwaar vernietigd;
- de aanslag tot € 624,17 verminderd;
- bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 992;
- de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 331 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 23 augustus 2016. De heffingsambtenaar heeft bij geschrift van 22 september 2016 de gronden aangevuld. Belanghebbende heeft op 8 november 2016 een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. De heffingsambtenaar heeft bij geschrift van 20 december 2016 verweer gevoerd op het door belanghebbende ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 13 juli 2017 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft op 13 oktober 2017 op dit nader stuk gereageerd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’).
“1. Eiseres heeft op 3 oktober 2013 bij de gemeente [A] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vernieuwen van de [B-sluis] te [C] . De opgegeven bouwsom is € 13.378.459 exclusief BTW.
2. Verweerder heeft de bouwkosten met toepassing van de norm NEN 2631 geraamd op € 23.701.581,23 inclusief BTW en op basis daarvan de aanslag opgelegd.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de Legesverordening [A] 2013 (hierna ook aangeduid als: “de legesverordening”) verbindend is voor zover in de bij deze verordening behorende tarieventabel een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar normblad NEN 2631 van Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI).
3.2.
Indien het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat de legesverordening ook verbindend is voor zover daarin een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar normblad NEN 2631, houdt partijen verdeeld (1) of de hoogte van de in aanmerking te nemen bouwkosten juist is vastgesteld en (2) het antwoord op de vraag of legesheffing op de voet van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet wel mogelijk is voor een publiek werk als de onderwerpelijke sluis.

4.Toepasselijke bepalingen

4.1.
De rechtbank heeft het wettelijk kader als volgt vastgesteld:
“6. Op 8 november 2012 is de Legesverordening [A] 2013 vastgesteld. De artikelen 2 en 14 van de Legesverordening [A] 2013 luiden als volgt:

Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”

Artikel 14 Bekendmaking
1. Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het gemeenteblad.
2. In een huis-aan-huisblad wordt meegedeeld dat de verordening voor een ieder kosteloos ter inzage ligt in het gemeentehuis. Daarnaast zal de verordening worden geplaatst op de website van de gemeente.”
7. Paragraaf 21 van de Tarieventabel houdt, voor zover van belang, in:
“Paragraaf 21 Omgevingsvergunning
Begripsomschrijvingen
1. a. (…)
b. (…)
c. Heffingsgrondslag: dit is de grondslag op basis waarvan leges worden geheven.
Er worden verschillende grondslagen gebruikt, afhankelijk van het te leveren
product:
1 (…)
2 (…)
3 Bouwkosten of sloopkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631. Onder bouwkosten of sloopkosten worden verstaan de aanneemsom voor het uit te voeren werk, inclusief BTW. Indien deze opgave ontbreekt of niet correct lijkt, wordt een raming van deze kosten inclusief BTW gemaakt door of namens het college van burgemeester en wethouders. (…)”
(…)
5. Bouwactiviteiten
a. (…)
b. In afwijking van de hierboven bij sub a genoemde tarieven, geldt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a van de Wabo, voor:
(…)
- bouwwerken geen gebouw zijnde;
(…)
voor bouwkosten tot en met € 900.000 een tarief van 2,5% van de bouwkosten, waarbij een minimum geldt van € 500,00.
(…)
7. Welstandsadvies
Het tarief voor elke behandeling in de welstandscommissie ten behoeve van een aanvraag om omgevingsvergunning is 7% van het tarief voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning, met een minimum van € 124,17 en een maximum van € 2.483,48 per aanvraag.
(…)”.
8. In Gemeenteblad 2012 nummer 27 ‘Belastingverordeningen 2013’ van de gemeente [A] van 11 december 2012 alsmede op www.overheid.nl is de tekst van de Legesverordening [A] 2013 en de Tarieventabel geplaatst.
9. In het [A] Dagblad van 12 december 2012 is medegedeeld dat gemeenteblad nummer [nummer] ‘Belastingverordeningen 2013’ is verschenen. Inzage is mogelijk op de receptie van het stadhuis, [C-weg] te [C] .
10. Ten tijde van het vaststellen van de Legesverordening [A] 2013 en de Tarieventabel luidde artikel 139, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet als volgt:
“1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.
2. De bekendmaking geschiedt:
a. door plaatsing in het op algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op het gemeentehuis of een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. (…)”
11. Met ingang van 1 januari 2014 luidt artikel 139, eerste en derde lid, van de Gemeentewet als volgt:
“1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad.
2. (…)
3. In afwijking van het eerste lid kan een besluit als bedoeld in dat lid bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging.”
4.2.
Artikel 217 van de Gemeentewet luidt als volgt:
“Een belastingverordening vermeldt, in de daartoe leidende gevallen, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft daartoe, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt overwogen en geoordeeld:
“12. Ten aanzien van het antwoord op de vraag of de Legesverordening [A] 2013 en de Tarieventabel onverbindend zijn, overweegt de rechtbank het volgende.
13. Wat betreft de kenbaarheid van de norm NEN 2631 stelt de rechtbank voorop dat de wetgever de wijze van bekendmaking van bij een besluit behorende bijlagen met ingang van 1 januari 2014 als zodanig niet heeft willen wijzigen ten opzichte van de wettekst zoals die gold voor 1 januari 2014 (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3888). Dit betekent dat ondanks het feit dat de onderhavige vergunning is aangevraagd in 2013 de jurisprudentie inzake de met ingang van 1 januari 2014 gewijzigde tekst van artikel 139 van de Gemeentewet ook van toepassing is op de onderhavige zaak.
14. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669, onder meer overwogen:
“2.4.3. De artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN-normen, is aan voormelde eisen, mede naar hun strekking, voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen, die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. (…)”
15. De Legesverordening [A] 2013 en de Tarieventabel zijn bekendgemaakt door plaatsing in het Gemeenteblad en op www.overheid.nl en door mededeling in het huis-aan-huisblad [A] Dagblad van de terinzagelegging van het Gemeenteblad. De norm NEN 2631 is niet in het Gemeenteblad of op voornoemde website gepubliceerd. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat de norm NEN 2631 kan worden ingezien bij de gemeente, maar heeft desgevraagd verklaard dat die terinzagelegging niet bekend is gemaakt. Nu de norm NEN 2631 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is paragraaf 21, eerste lid, sub c, aanhef en onder 3, van de Tarieventabel onverbindend, voor zover inhoudende dat onder bouwkosten wordt verstaan bouwkosten als omschreven in NEN 2631. De rechtbank ziet, anders dan eiseres, in het voorgaande geen reden de Legesverordening [A] 2013 en de bijbehorende Tarieventabel in hun geheel onverbindend te verklaren.
16. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, omdat zij op de hoogte was van de norm NEN 2631. Het belang van de bekendmaking van de heffingsmaatstaf is immers dat de belastingplichtige zich voorafgaand aan het belastbare feit, in dit geval het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, op de hoogte kan stellen van zijn financiële positie. Eiseres heeft in dat verband ter zitting onweersproken gesteld dat er meerdere versies van de norm NEN 2631 bestaan en dat zij door het verzuim de norm bekend te maken niet heeft kunnen verifiëren van welke versie in de Tarieventabel wordt uitgegaan. Nu eiseres is benadeeld door het verzuim de norm NEN 2631 op de voorgeschreven wijze bekend te maken, kan de schending niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
17. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat als de bouwkosten niet kunnen worden gebaseerd op de norm NEN 2631, moet worden teruggevallen op de door eiseres opgegeven bouwkosten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Ingevolge paragraaf 21, eerste lid, sub c, aanhef en onder 3, van de Tarieventabel zijn bouwkosten inclusief BTW bouwkosten als omschreven in NEN 2631 en wordt onder bouwkosten verstaan de aanneemsom voor het uit te voeren werk, inclusief BTW. Nog daargelaten dat niet is aangegeven hoe deze begripsomschrijvingen zich tot elkaar verhouden en dat niet is gedefinieerd wat onder de aanneemsom moet worden volstaan, is de door eiseres opgegeven bouwsom blijkens haar brief van 16 december 2013 niet gebaseerd op de aanneemsom. Nu er voor een geval als het onderhavige geen andere maatstaf ter bepaling van de bouwkosten is geformuleerd, kan de berekening van het verschuldigde tarief niet op de door eiseres opgegeven bouwkosten worden gebaseerd.
18. (…)
19. De rechtbank is van oordeel dat ook zonder dat de bouwkosten zijn te bepalen voor deze dienst de ingevolge de Tarieventabel geldende minimumtarieven bij eiseres in rekening moeten worden gebracht, namelijk € 500 voor het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning (paragraaf 21, vijfde lid, onder b, van de Tarieventabel) en € 124,17 voor de behandeling in de welstandscommissie (paragraaf 21, zevende lid, Tarieventabel). De rechtbank zal de aanslag daarom verminderen tot € 624,17.
20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.”
5.2.
De heffingsambtenaar heeft het oordeel van de rechtbank, dat de in de legesverordening vermelde heffingsmaatstaf (“bouwkosten of sloopkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631”) onverbindend is, bestreden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de voorwaarde dat de terinzagelegging van het normblad expliciet in het gepubliceerde besluit moet zijn vermeld pas met ingang van 1 januari 2014 in artikel 139 van de Gemeentewet is opgenomen en dus nog niet gold op het moment van bekendmaking van de onderwerpelijke legesverordening. Zo dit anders mocht zijn stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat aan het niet-bekendmaken van het normblad voorbij dient te worden gegaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien genoemde verordening wel onverbindend is (voor zover zij voor de bepaling van de bouwkosten verwijst naar normblad NEN 2631), stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat ook zonder het normblad wel bouwkosten zijn vast te stellen.
5.3.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Zij heeft wel voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld: indien het Hof het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond verklaart doet zij een beroep op haar in eerste aanleg aangevoerde subsidiaire en meer subsidiaire stelling, inhoudende dat de bouwkosten te hoog zijn vastgesteld, respectievelijk dat legesheffing op grond van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet in het onderwerpelijke geval niet mogelijk is omdat – nu het een publiek werk betreft – de dienstverlening door de gemeente meer in het algemeen belang dan in haar individueel belang heeft plaatsgevonden.
5.4.
Ten aanzien van het principaal hoger beroep van de heffingsambtenaar heeft het volgende te gelden. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt (artikel 139, lid 1, Gemeentewet). Ten tijde van de vaststelling van de Legesverordening [A] 2013 diende deze bekendmaking ingevolge artikel 139, lid 2, Gemeentewet te geschieden:
“a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op het gemeentehuis of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.”
5.5.
De gemeente [A] beschikte ten tijde van de vaststelling van de legesverordening over een gemeenteblad en heeft de legesverordening, conform voormeld artikel 139, lid 2, onder a, Gemeentewet, bekendgemaakt in Gemeenteblad 2012, nummer [nummer] van de gemeente [A] van 11 december 2012. Daarnaast heeft zij, kennelijk als extra service aan de ingezetenen van de gemeente, in het [A] Dagblad van 12 december 2012 medegedeeld dat Gemeenteblad nummer [nummer] ‘Belastingverordeningen 2013’ is verschenen en dat dit gemeenteblad ter inzage ligt bij de receptie van het stadhuis, alsook digitaal kan worden ingezien op haar website. In het gemeenteblad, noch in voornoemde publicatie in het [A] Dagblad, is vermeld dat normblad NEN 2631 ter inzage ligt op het gemeentehuis.
5.6.
Artikel 217 van de Gemeentewet schrijft voor dat een gemeentelijke belastingverordening de essentialia van de desbetreffende belasting vermeldt, waaronder de heffingsmaatstaf. Indien in de heffingsmaatstaf wordt verwezen naar normblad NEN 2631 dient ook de inhoud van dit normblad bekend te worden gemaakt op de voet van artikel 139 van de Gemeentewet. In zijn arrest van 19 juni 2015, nr. 14/00520, ECLI:NL:HR:2015:1669, BNB 2015/168, heeft de Hoge Raad ter zake daarvan als volgt overwogen:
“2.4.1. Het tweede middel faalt eveneens, aangezien het berust op de hiervoor in 2.3.4 verworpen opvatting dat de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar voor de bepaling van de heffingsmaatstaf diende uit te gaan van een raming van de bouwkosten.
2.4.2.
De Hoge Raad merkt hierbij het volgende op. Het middel betoogt dat het voorwerp van de belasting niet overeenkomstig artikel 217 van de Gemeentewet in de Verordening is vermeld, aangezien voor de maatstaven die gelden bij de raming van de bouwkosten in de Tarieventabel wordt verwezen naar normblad NEN 2631. Belanghebbende heeft een afschrift van dit normblad in de bezwaarfase van de Gemeente ontvangen. Een afschrift van dit normblad behoort tot de stukken van het geding en in onderdeel 4.5.3 van de uitspraak van het Hof is dit normblad weergegeven.
2.4.3.
De artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN‑normen, is aan voormelde eisen, mede naar hun strekking, voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Of in het onderhavige geval aan deze voorwaarden is voldaan kan onbesproken blijven gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.1 is overwogen.”
De heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat de Hoge Raad in voormelde overwegingen kennelijk refereert aan de tekst van artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2014, nu vóór deze datum in artikel 139, lid 3, niet was voorzien in een specifieke wijze van bekendmaking van bijlagen behorende bij een besluit. Voormelde overwegingen kunnen evenwel niet anders worden begrepen dan dat ook vóór 1 januari 2014 was vereist dat de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven kenbaar dienden te zijn. Dat in de bij de Hoge Raad voorliggende zaak (betreffende het jaar 2007) onbesproken kon blijven of bekendmaking van de NEN-norm op de juiste wijze had plaatsgevonden, vond zijn grond enkel in de omstandigheid dat het cassatiemiddel reeds faalde om een andere reden (zie r.o. 2.4.3, slotzin). Gelet op het vorenoverwogene dient de stelling van de heffingsambtenaar dat, nu de Legesverordening [A] 2013 vóór 1 januari 2014 is vastgesteld, bekendmaking van de terinzagelegging van (de inhoud van) het NEN-normblad niet noodzakelijk was, te worden verworpen. Nu vaststaat dat niet is bekendgemaakt dat de in de Verordening vermelde NEN-norm ter inzage is gelegd bij de gemeente, kan de vraag of de juiste NEN-norm ter inzage is gelegd – partijen zijn het daarover niet met elkaar eens – in het midden blijven. De door de heffingsambtenaar aangehaalde rechtspraak van andere bestuursrechters, waarin is geoordeeld dat de kenbaarheid van NEN-normen voldoende is verzekerd, voert niet tot een ander oordeel, reeds omdat de desbetreffende rechtspraak betrekking heeft op gevallen waarin artikel 217 van de Gemeentewet niet van toepassing was.
5.7.
Gelet op het vorenoverwogene is de bij de legesverordening behorende tarieventabel onverbindend voor zover daarin als heffingsmaatstaf is vermeld “bouwkosten of sloopkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631”.
5.8.
Anders dat de heffingsambtenaar heeft betoogd, kan aan de (partiële) onverbindendheid van een belastingverordening niet voorbij worden gegaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Op grond van genoemde bepaling kan onder voorwaarden voorbij worden gegaan aan een gebrek in een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld. In casu kleeft het gebrek evenwel niet aan de bestreden aanslag, maar aan de belastingverordening waarop deze aanslag is gebaseerd, zodat artikel 6:22 van de Awb reeds om die reden toepassing mist. Ook in zoverre faalt zijn hoger beroep.
5.9.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de in de legesverordening vermelde heffingsmaatstaf “bouwkosten of sloopkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631” onverbindend is, er desondanks bouwkosten kunnen worden vastgesteld, gelet op de in de tarieventabel opgenomen vermelding: “
Onder bouwkosten of sloopkosten worden verstaan de aanneemsom voor het uit te voeren werk, inclusief BTW. Indien deze opgave ontbreekt of niet correct lijkt, wordt een raming van deze kosten inclusief BTW gemaakt door of namens het college van burgemeester en wethouders.” Ook deze stelling kan niet worden aanvaard, nu uit het vorenoverwogene volgt dat de heffingsmaatstaf “bouwkosten of sloopkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631” in zijn geheel onverbindend is, aangezien de heffingsmaatstaf zodanig is geformuleerd dat het begrip ‘bouwkosten of sloopkosten’ enkel kan worden bepaald aan de hand van de definitie daarvan in NEN 2631 (“als omschreven in NEN 2631”), zodat daaruit niet slechts het element “als omschreven in NEN 2631” kan worden geëlimineerd. De hiervoor aangehaalde tekst van de tarieventabel bevat, gelet op haar bewoordingen, vervolgens een nadere afbakening van het eerst ingevolge de NEN 2631 vast te stellen begrip ‘bouwkosten of sloopkosten’. Ook deze nadere invulling van de heffingsmaatstaf is derhalve onverbindend en zij kan niet, zoals de heffingsambtenaar heeft bepleit, als alternatieve heffingsmaatstaf worden gehanteerd.
5.10.
Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de bestreden aanslag door de rechtbank tot het juiste bedrag is verminderd.
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene faalt het principaal hoger beroep van de heffingsambtenaar. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende, dat door haar voorwaardelijk is ingesteld, behoeft daarom geen behandeling.
Slotsom
5.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (verweerschrift en verschijnen ter zitting) x € 501 x 1,5 (wegingsfactor) = € 1.503.

7.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.503; en
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 503.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 6 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.