ECLI:NL:GHAMS:2018:754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
23-004766-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor fiscale fraude en witwassen door leidinggevende van boekhoudkantoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, als leidinggevende van een boekhoudkantoor, is veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het witwassen van de verkregen gelden. De feiten zijn gepleegd tussen 26 februari 2007 en 29 oktober 2010, waarbij de verdachte samen met medeverdachten meerdere onjuiste aangiften heeft ingediend voor verschillende vennootschappen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste bedragen aan omzetbelasting heeft opgegeven, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. Daarnaast heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, contante opnamen gedaan van de bankrekening van een vennootschap, met het doel deze gelden te gebruiken voor gokken in casino's. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. De ernst van de feiten, de georganiseerde wijze van handelen en de betrokkenheid van meerdere partijen zijn zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004766-15
datum uitspraak: 19 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-845021-12 tegen
[verdachte],
geboren te Ankara (Turkije) op [geboortedatum] ,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 en 17 februari 2017, 18, 19 en 22 januari en 5 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 26 februari 2007 tot en met 29 oktober 2010, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) of meer (rechts)perso(o)n(en), meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten 84, althans een of meerdere, (digitale)(kwartaal en/of maand)aangifte(n) omzetbelasting:
-ten name van [bedrijf 2] (D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 21 t/m p. 22), en/of
-ten name van [bedrijf 3] International Business B.V. (D-009, p. 5 t/m p. 22), en/of
-ten name van [bedrijf 4] (D-010, p. 6 t/m p. 8), en/of
-ten name van [bedrijf 5] (D-012, p. 6 en p. 8 t/m p. 11 en p. 13 t/m p. 32), en/of
-ten name van [eenmansbedrijf 1] (D-013, p. 5 t/m p. 8), en/of
-ten name van [bedrijf 6] (D-014, p. 6 en p. 12 t/m p. 13 en p. 15 t/m p. 16 en p. 18 en p. 20 t/m p. 25 en p. 28 t/m p. 36),
over enig(e) tijdvak(ken) (maand en/of kwartaal) in de periode van januari 2007 tot en met september 2010, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangifte(n) omzetbelasting over het/de daarin genoemde tijdvak(ken), (een) onjuist(e)bedrag(en) aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of bedrag aan te betalen belasting opgegeven/doen (laten) opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekt(en) dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 1 februari 2007 tot en met 29 oktober 2010, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) of meer (rechts)perso(o)n(en), 84, althans een of meerdere (kwartaal en/of maand)aangifte(n) omzetbelasting
-ten name van [bedrijf 2] (D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 21 t/m p. 22), en/of
-ten name van [bedrijf 3] International Business B.V. (D-009, p. 5 t/m p. 22), en/of
-ten name van [bedrijf 4] (D-010, p. 6 t/m p. 8), en/of
-ten name van [bedrijf 5] (D-012, p. 6 en p. 8 t/m p. 11 en p. 13 t/m p. 32), en/of
-ten name van [eenmansbedrijf 1] (D-013, p. 5 t/m p. 8), en/of
-ten name van [bedrijf 6] (D-014, p. 6 en p. 12 t/m p. 13 en p. 15 t/m p. 16 en p. 18 en p. 20 t/m p. 25 en p. 28 t/m p. 36)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op de aangifte(n) (telkens) (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of aan te betalen belasting opgegeven/doen (laten) opgeven, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 januari 2009 tot en met 12 december 2012, te Nijmegen en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of Zandvoort, in elk geval in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(van) een of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldgedrag(en) tot een totaal bedrag van circa 93.350 euro, althans enig geldbedrag
- voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, en/of
- de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Redengevende feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep is het volgende naar voren gekomen.

Het ten laste gelegde feit onder 1

Inleiding
De verdachte heeft op 15 november 2003 samen met [getuige 1] de vennootschap onder firma [bedrijf 1] opgericht. De activiteiten van de VOF werden beëindigd op 31 mei 2004 en op 21 juni 2004 is de vennootschap [bedrijf 1] B.V. opgericht, met als bedrijfsomschrijving: het voeren van administratie en boekhouding. Het bedrijf was vanaf 2008 gevestigd aan de [adres bedrijf 1] te Amsterdam en heeft sinds 25 april 2005 als IP adres 213.197.54.216. [1] Directeur en enig aandeelhouder was [medeverdachte 1] , de jongere broer van de verdachte. Op 12 maart 2008 werd [bedrijf 1] Amsterdam B.V. opgericht (met als enig aandeelhouder [bedrijf 1 groep] ). Op die datum heeft deze vennootschap de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] overgenomen. Bij een statutenwijziging op 30 december 2011 is de naam gewijzigd in [bedrijf 1] [bedrijf 1 groep] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] en via [bedrijf 1 groep] is [medeverdachte 1] enig aandeelhouder van [bedrijf 1] De [bedrijf 1 groep] bestaat uit boekhoudkantoren met een klantenkring van zowel particulieren als bedrijven (hierna: [bedrijf 1] , daarmee zowel doelende op de moedermaatschappij [bedrijf 1] B.V. als op de dochter [bedrijf 1] Amsterdam BV). [2]
De gang van zaken en rolverdeling binnen [bedrijf 1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is met betrekking tot de gang van zaken op het kantoor van en de rolverdeling binnen [bedrijf 1] het volgende naar voren gekomen.
[getuige 2] , een werknemer van [bedrijf 1] van 2006 tot eind 2010, heeft als getuige tegenover de FIOD verklaard dat de verdachte de baas was en dat hij alles wat werd ingevoerd door de werknemers, controleerde. De meeste aangiften werden door [getuige 3] gedaan. De verdachte had een eigen kamer. Desgevraagd verklaart de getuige dat hij de tenlastegelegde bedrijven niet kent, dan wel dat hij zich nooit bezig heeft gehouden met de administratie of de aangifte omzetbelasting van die bedrijven. [3]
[getuige 4] , een voormalig medewerkster van [bedrijf 1] , heeft als getuige verklaard dat de verdachte de vraagbaak was en het klantencontact had. Als er gebeld werd, dan werd meestal naar [verdachte] gevraagd. De verdachte werd op de hoogte gesteld van de gang van zaken door [getuige 3] . ‘Als [getuige 3] iets niet wist, dan gaf [verdachte] antwoord… als zij er niet uitkwam of als zij er niet was, dan werden de aangiften door [verdachte] gedaan’. [4]
[getuige 5] , een voormalig werknemer die van eind 2008 tot 30 april 2011 bij [bedrijf 1] in dienst was (deels via het uitzendbureau [bedrijf 4] : hierna [bedrijf 4] ), heeft desgevraagd als getuige verklaard dat hij de tenlastegelegde bedrijven niet kent, dan wel dat hij zich nooit bezig heeft gehouden met de administratie of de aangifte omzetbelasting van die bedrijven. Hij heeft alleen voor [bedrijf 4] bankafschriften ingeboekt. [5]
[getuige 1] , medeoprichter van de VOF [bedrijf 1] en tot 2008 werkzaam bij [bedrijf 1] als accountmanager, heeft verklaard dat bij [bedrijf 1] de medewerkers het invoerwerk deden en dat het indienen van de aangiften omzetbelasting steeds werd gedaan door de verdachte of door [getuige 3] . Volgens [getuige 1] , tot 2008 werkzaam bij [bedrijf 1] , is er sinds 2008 niets veranderd. Verder heeft hij verklaard dat hij in zijn functie bij [bedrijf 1] regelmatig mensen benaderde voor de aan- en verkoop van BV’s. [6]
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [getuige 6] en [getuige 7] hebben steeds verklaard dat binnen het kantoor van [bedrijf 1] de verdachte, dan wel medeverdachte [medeverdachte 2] , bij [bedrijf 1] hun vaste aanspreekpunt was. [7]
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds 2004 de dagelijks beleidsbepaler is van [bedrijf 1] . Als de Belastingdienst naar aanleiding van ingediende negatieve aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2] op 9 oktober 2008 een controle onderzoek begint op het kantoor van [bedrijf 1] , staat de verdachte de belastingambtenaar te woord. [8] De verdachte heeft verder verklaard dat hij persoonlijk voor klanten bemiddelt en adviseert bij de aan- en verkoop en oprichting van vennootschappen.
Het doen van de aangiften Omzetbelasting
[getuige 3] heeft bij de FIOD verklaard dat zij vanaf 2005 de aangifte omzetbelasting deed voor bijna alle klanten van [bedrijf 1] . Zij gebruikte daartoe steeds de inlogcode en het wachtwoord van de klant. Anderen binnen [bedrijf 1] hadden ook toegang tot dat systeem. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [bedrijf 1] , met uitzondering van [bedrijf 3] International Business B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] , de aangiften OB voor de in de tenlastelegging genoemde vennootschappen en de eenmanszaak heeft gedaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] [9] volgt echter, dat [bedrijf 1] de boekhouding deed voor [bedrijf 3] Ook blijkt dat tussen 21 november 2008 en 7 oktober 2009 vanaf het IP adres dat sinds 25 april 2005 van [bedrijf 1] was tien pogingen zijn gedaan tot inloggen en inzenden van aangifte omzetbelasting. [10] De Belastingdienst kan niet verder dan 400 dagen teruggaan om het IP adres van een elektronische aangifte te achterhalen. [11] Het hof volgt niet het standpunt van de raadsman van de verdachte dat de aangiften die in de tenlastelegging zijn vermeld gedurende een halfjaar door [getuige 8] zijn gedaan, nu daarvoor geen enkele steun te vinden is bij de andere zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, in het bijzonder niet in die van [getuige 9] , in de periode februari 2008 tot en met juni 2008 bestuurder van [bedrijf 3] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 3] (van 30 mei 2006 tot 31 maart 2008 bestuurder) bovendien als getuige verklaard dat de aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] werden verzorgd. Uit het voorgaande leidt het hof af, dat de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 3] in de periode januari 2007 tot en met juni 2008 vanaf genoemd IP-adres van [bedrijf 1] zijn ingediend. Aangaande [bedrijf 4] volgt eveneens uit het IP-adres dat de aangiften omzetbelasting in de ten laste gelegde periode zijn ingediend via [bedrijf 1] . [12]
[bedrijf 2]
De medeverdachte [medeverdachte 2] was directeur enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (hierna [bedrijf 2] ) van 24 oktober 2006 tot 27 maart 2009. [13]
Op naam van [bedrijf 2] is over de kwartalen 2007, de maanden januari 2008 tot en met juli 2008 en de maanden december 2008 tot en met januari 2009 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan [14] . De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze aangiften een totaalbedrag van € 49.724 op de bankrekening van [bedrijf 2] gestort. [15]
Vanaf september 2008 heeft de Belastingdienst getracht een boekenonderzoek in te stellen. De Belastingdienst heeft geen controleerbare boekhouding van [bedrijf 2] aangetroffen. [16] Om die reden heeft de Belastingdienst aan de hand van twee ter beschikking gestelde ordners (“ [bedrijf 2] Verkoop 2007” resp. “Kas Bank en Inkoop 2008”) berekeningen gemaakt van de verschuldigde omzetbelasting. Daarbij zijn kort samengevat de volgende verschillen geconstateerd met betrekking tot het jaar 2007: de inkoop van goederen bij twee bedrijven kon niet worden aangetoond in combinatie met een contante geldstroom, één bedrijf was failliet waardoor derden-onderzoek niet mogelijk was, de omzet volgens de verkoopfacturen werd niet aangegeven en de totale correctie over het jaar 2007 (niet aangetoonde voorbelasting plus de niet aangegeven omzet en de niet aangetoonde export) bedroeg € 131.252.
Met betrekking tot het jaar 2008 werden soortgelijke vaststellingen gedaan: een intracommunautaire levering inzake een verkoop aan Duitsland werd niet aangetoond, er waren geen export- en/of afhaalverklaringen aanwezig, de goederen zouden contant betaald zijn, de totale correctie over het jaar 2008 (niet aangetoonde voorbelasting plus de niet aangegeven omzet en de niet aangetoonde export) bedroeg € 153.009 en tijdens het onderzoek is [bedrijf 2] gestopt met het inleveren van aangiften omzetbelasting. [17]
Als getuige ten overstaan van de FIOD heeft [medeverdachte 2] op 11 juli 2012 desgevraagd als volgt verklaard over het doel van een geldstroom en de inhoud van facturen die in de administratie van [bedrijf 2] zijn aangetroffen. Met betrekking tot de € 130.000 die door [bedrijf 5] is overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 2] , onder vermelding van ‘(aflossing) lening’:
‘ik weet niet waar dit geld voor is. Ik zie lening staan, maar ik weet niet waar dit geld voor is.’ [18]
Gevraagd naar de facturen van [bedrijf 7] aan [bedrijf 2] (D-35) heeft [medeverdachte 2] verklaard:
‘deze facturen ken ik niet…ik heb zeker niet voor zulke grote bedragen gekocht als op deze facturen staat. Ik heb ook zeker niet voor zulke bedragen contant goederen ingekocht’.
Over getoonde facturen van de firma [bedrijf 8] (D-37) zei [medeverdachte 2] :
‘dit kan niet. Ik heb deze facturen niet eerder gezien. Ik weet zeker dat ik niet voor deze bedragen spullen heb gekocht bij [bedrijf 8] . Ik weet niet eens of ik daar ooit iets gekocht heb’.
Over twee getoonde kwitanties van [bedrijf 8] (D-39), waaruit blijkt dat in maart 2008 een bedrag van € 40.000 en een bedrag van € 16.576,50 contant is betaald door [bedrijf 2] , heeft [medeverdachte 2] verklaard:
‘dit klopt niet. Ik weet zeker dat ik deze bedragen niet contant heb betaald aan [getuige 8] ’.
Desgevraagd kan [medeverdachte 2] het verschil tussen de contante betalingen door [bedrijf 2] tot 30 juni 2008 voor geleverde goederen en diensten van in totaal € 666.890,50 (zoals blijkt uit facturen en ontvangstbewijzen) en contante opnames/betalingen voor afgenomen goederen en diensten in dezelfde periode van in totaal € 130.190 niet verklaren:
‘met [bedrijf 2] heb ik niet voor zo’n groot bedrag contante inkopen gedaan’. [19]
[medeverdachte 5] heeft als getuige en als verdachte tegenover de FIOD verklaard dat zijn onderneming [bedrijf 9] in 2008 geen werkzaamheden voor [bedrijf 2] heeft verricht en dat daarom de datum op de facturen van [bedrijf 9] van mei en juni 2008, niet kan kloppen . [20]
[bedrijf 3]
Op 30 mei 2006 heeft [medeverdachte 3] [bedrijf 3] opgericht en tot 31 maart 2008 was hij directeur enig aandeelhouder.
Op naam van [bedrijf 3] is over de maanden januari 2007 tot en met juni 2008 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan. [21] De Belastingdienst heeft naar aanleiding hiervan een totaalbedrag van
€ 171.180 op de bankrekening van [bedrijf 3] gestort. [22]
[medeverdachte 3] heeft ter zitting in hoger beroep als getuige verklaard dat hij in 2006 een inkomen nodig had en daarom door de verdachte werd geadviseerd een onderneming op te richten. Verder heeft hij verklaard dat hij nooit werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf, dat er geen personeel in dienst was, dat hij de post ongeopend aan [bedrijf 1] verstrekte en dat hij met de verdachte had afgesproken dat hij per maand een salaris van € 1.500 ontving op zijn privé rekening. Het voorgaande heeft [medeverdachte 3] ook als getuige ten overstaan van de FIOD verklaard, waarbij hij ook verklaarde dat [bedrijf 3] geen handel voerde: ‘er werd niets in- en verkocht’. Voorts verklaarde hij dat hij niets weet van het bedrag dat de Belastingdienst heeft teruggestort over de periode januari 2007 t/m april 2008. [23]
[getuige 9] , bestuurder van [bedrijf 3] vanaf 31 maart 2008, heeft als getuige ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 3] gekocht heeft voor € 1.500 of € 2.000 en dat hij zelf niets betaald heeft voor de BV. Hij heeft verklaard: [24]
‘ik heb nooit iets met [bedrijf 3] gedaan, ik weet niet of er in die periode iets met de BV gedaan is. Er is geen aangifte omzetbelasting gedaan, want ik heb helemaal geen omzet gehad. Ik heb nooit post gezien van de Belastingdienst. Met betrekking tot de maandaangifte: ‘ik weet hier niets van. Ik heb binnen [bedrijf 3] nooit iets gekocht en ook geen omzet gehad. Ik heb ook nooit iets betaald. Ik weet hier helemaal niets van. Ik heb geen geld van de belastingdienst gehad.’.
In totaal is in de periode 16 mei 2007 tot en met 1 juli 2008 € 89.390 contant opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 3] met pasnummer 591. [25] [medeverdachte 3] heeft hieromtrent als getuige verklaard: [26]
‘ik heb meerdere keren geld gepind van de rekening van [bedrijf 3] . Dit deed ik op verzoek van [verdachte] . Dit geld gaf ik af op kantoor van [bedrijf 1] . Ik was in het bezit van een pinpas van [bedrijf 3] , ik weet niet of deze pas nummer 591 had, maar dat zou goed kunnen. Ik heb zeker niet zoveel geld gepind als op de lijst die u mij laat zien. [verdachte] gebruikte de pas van [bedrijf 3] ook. Ik bracht de pas op verzoek van [verdachte] bij [bedrijf 1] . Wanneer ik dan weer eens geld voor [verdachte] moest pinnen, kreeg ik de pas terug. Ik weet niet waarom hij mij liet pinnen en dit niet zelf deed. Ik weet niet waarvoor het contact gepinde geld was. [verdachte] zei mij dat dit geld nodig was voor het betalen van rekeningen.’
[bedrijf 4]
[bedrijf 10] was aandeelhouder van [bedrijf 4] . Enig aandeelhouder van [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) was [getuige 7] . Op 12 februari 2010 is [getuige 10] de aandeelhouder geworden van [bedrijf 10] Op 24 mei 2011 is [bedrijf 4] overgenomen door [getuige 11] .
Op naam van [bedrijf 4] is over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2010 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan. [27] De Belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan een totaalbedrag van
€ 69.524,00 verrekend met openstaande aanslagen. [28] Alle aangiften omzetbelasting werden ingediend vanaf het IP adres dat sinds 25 april 2005 in gebruik is bij [bedrijf 1] . [29]
[getuige 7] heeft als getuige verklaard dat [bedrijf 1] vanaf 2010 de boekhouding deed, dat [getuige 10] op 12 februari 2010 de onderneming voor € 1.000 contant van haar heeft overgenomen en dat [bedrijf 4] en [bedrijf 10] op dat moment een schuld hadden van € 67.000. Bij de overdracht heeft [getuige 7] de bankpas aan [getuige 10] gegeven. [30] Zowel [getuige 7] als [getuige 1] , vanaf 2008 werkzaam als manager bij [bedrijf 4] , hebben bij de FIOD als getuige verklaard dat de verdachte heeft bemiddeld bij de verkoop van [bedrijf 4] aan [getuige 10] . [31]
[getuige 7] heeft voorts het volgende verklaard: op 6 maart 2010 is zij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] naar het Holland Casino geweest om daar de bankpas van [bedrijf 4] op te halen, die zes dagen eerder door het casino was ingenomen. Het was de verdachte die haar heeft verzocht het pasje op te halen. Zij wilde het niet maar heeft het toch gedaan. [medeverdachte 2] stond haar op te wachten, zij zijn samen naar binnen gegaan en nadat zij de pas terugkreeg, heeft zij deze aan [medeverdachte 2] gegeven. [32]
[getuige 10] heeft als getuige ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 4] in 2010 heeft overgenomen om er geld mee te verdienen, maar dat hij geen administratie had en dat er voor zover hij weet geen omzet was in de periode dat hij de baas was. Hij heeft wel contact gehad met de verdachte die zijn accountant zou worden, maar die heeft nooit iets gedaan. [getuige 10] heeft verklaard niets van aangiften omzetbelasting te weten en dat hij geen enkele activiteit heeft ontwikkeld met deze onderneming. [33]
[bedrijf 5]
[medeverdachte 4] was van 5 maart 2008 tot 16 april 2010 via [bedrijf 12] middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). [34]
Op naam van [bedrijf 5] is over het eerste en derde kwartaal van 2007 en over de maanden december 2007 tot en met oktober 2009 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan. [35] De Belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan een totaalbedrag van € 410.546 op de bankrekeningen van [bedrijf 5] gestort
(€ 27.051 op de rekening met nummer 333019385 en € 383.495 op de rekening met nummer 653601972). [36]
[medeverdachte 4] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het bedrijf voor maximaal
€ 15.000 heeft gekocht na bemiddeling van [getuige 1] , dat er sprake was van schulden en dat hij geen boekhouding heeft gekregen. De verdachte en [medeverdachte 2] hadden volgens [medeverdachte 4] soms ook de beschikking over het bankpasje van [bedrijf 5] ; zij vertelden hem dan dat zij het pasje nodig hadden voor de controle van de facturen. [37]
Getuige [getuige 12] heeft als volgt verklaard met betrekking tot een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 5] (D-094) inzake administratie invoer 2006:
‘…ik kan hier heel kort over zijn. Dit slaat nergens op. Als omschrijving staat ‘invoerwerkzaamheden 2006’, terwijl er in 2006 praktisch niets is gebeurd in [bedrijf 5] , er waren in 2006 namelijk helemaal geen bedrijfsactiviteiten in [bedrijf 5] . Ook het bedrag € 3.575,95 klopt niet, ik heb nog nooit zo’n groot bedrag betaald. Deze factuur klopt niet’. [38]
Over aangiften omzetbelasting van het eerste en derde kwartaal 2007 en december 2008 op naam van [bedrijf 5] : [39]
‘…u wijst mij er nu op dat over het gehele belastingjaar 2007 in totaal € 290.272,- aan omzet is aangegeven ten name van [bedrijf 5] Bouwmaatschappij. Dit is voor mijn beleving meer omzet dan ik mij kan herinneren. Voor mijn gevoel was het hooguit de helft van dit bedrag’ (p. 9).
[getuige 13] , middellijk bestuurder van [bedrijf 7] van 16 juli 2007 tot en met 1 september 2008 (D-77 en D-78), is als getuige gehoord door de FIOD over een factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 5] (D-093) van € 45.458: [40]
‘ik heb deze factuur niet eerder gezien. Dit zegt mij allemaal niets. De naam [bedrijf 5] zegt mij niets. Ik weet niets van die omschrijving. Wat is bouwfysisch advies? Ik weet niet wat dat is, ik heb dat zelf nooit gedaan. Ik herken deze bedragen niet. (…). De naam A. [medeverdachte 4] zegt mij niets’ .
Zoals hiervoor is vermeld, heeft de Belastingdienst een totaalbedrag van € 410.546 gestort op de bankrekening van [bedrijf 5] met nummer 653601972 in de periode van 4 januari 2008 tot en met 3 november 2009. Op verschillende data in de periode van 15 januari 2009 tot en met 24 november 2009 is met de bankpas van [bedrijf 5] voor een totaalbedrag van € 116.052 aan contant geld opgenomen bij vestigingen van Holland Casino te Nijmegen, Utrecht, Amsterdam en Zandvoort. [41] Uit de registratiegegevens van het Holland Casino blijkt dat de data waarop de geldbedragen zijn opgenomen, overeenkomen met de dagen waarop de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , al dan niet in elkaars gezelschap, een bezoek brachten aan het casino. De verdachte heeft in genoemde periode 26 maal het casino bezocht; op die dagen is in totaal € 93.350 contant opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 5] . [42]
[eenmansbedrijf 1] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , etc.
[medeverdachte 6] heeft op 1 januari 2004 een eenmanszaak opgericht, met als handelsnaam onder meer [bedrijf 6] . [43]
Op naam van [medeverdachte 6] is over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2007 en over het eerste kwartaal van 2008 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan. [44] De Belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan een totaalbedrag van € 74.550,00 op de bankrekening van [medeverdachte 6] gestort. [45]
[medeverdachte 6] heeft als verdachte bij de FIOD verklaard, dat hij de administratie van de eenmanszaak en van [bedrijf 6] aanleverde en dat [bedrijf 1] vervolgens de aangifte omzetbelasting deed. [medeverdachte 6] denkt dat [bedrijf 1] ook de facturen opmaakte. [bedrijf 1] beschikte over alle inlogcodes om de aangiften in te dienen. [46]
[medeverdachte 6] heeft voorts verklaard dat zijn vriend Suha uit Rusland goederen wilde importeren uit Europa en dat [medeverdachte 6] , in samenwerking met de verdachte, [bedrijf 2] in contact heeft gebracht met Suha. [medeverdachte 6] had geen verstand van deze zaken en had niets van doen met de daadwerkelijke goederenstroom; hij ontving persoonlijk alleen een commissie van 10 procent voor het tot stand brengen van het contact tussen Suha en [bedrijf 2] . Als hij geld ontving vanuit Rusland kreeg hij van [bedrijf 1] te horen wat hij met het geld moest doen. Zo heeft hij het geldbedrag van € 197.000 dat op 13 december 2007 binnenkwam op de rekening van de eenmanszaak, op 20 december 2007 overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 2] . In totaal zijn er 20 of 30 transacties geweest. [medeverdachte 6] had binnen [bedrijf 1] zakelijk contact met de verdachte. [47]
[bedrijf 6]
Van 2 mei 2005 tot 30 oktober 2008 was [medeverdachte 6] , samen met [getuige 6] , voor 50% aandeelhouder van [bedrijf 6] [48] [medeverdachte 5] was, via de [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ), van 30 oktober 2008 tot 3 maart 2009 middellijk bestuurder van [bedrijf 6] [medeverdachte 5] was ook werknemer van [bedrijf 2] en directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] .
Op naam van [bedrijf 6] is over de maanden januari 2007, juni 2007, juli 2007, september 2007, oktober 2007 en december 2007 en over de maanden februari 2008 tot en met juli 2008 en de maanden oktober 2008 tot en met juni 2009 digitaal aangifte omzetbelasting gedaan. [49] De Belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan een totaalbedrag van € 50.216 op de bankrekening van [bedrijf 6] uitbetaald. [50]
Aan de hand van bankafschriften van [bedrijf 6] en onderzoek bij de [stichting 1] is door de Belastingdienst vastgesteld dat een betaling van [bedrijf 5] aan [bedrijf 6] en teruggaven omzetbelasting ten name van [bedrijf 6] vrijwel direct na ontvangst bijna geheel werden overgeboekt naar de bankrekening van [stichting 1] . Samenvattend is vastgesteld, dat [bedrijf 6] geen noemenswaardige ondernemingsactiviteit lijkt te hebben ontplooid en dat het saldo op de rekening steeds laag is gehouden door stelselmatige overboekingen naar de [stichting 1] . [51] Vanaf het moment dat medeverdachte [medeverdachte 5] was aangetreden als middellijk bestuurder stegen in de aangiften omzetbelasting de geclaimde bedragen aan voorbelasting exceptioneel, zonder dat daar kosten tegenover stonden. [52]
[getuige 6] , formeel tot 30 oktober 2008 samen met [medeverdachte 6] , voor 50% aandeelhouder van [bedrijf 6] , heeft als getuige verklaard dat hij de facturen en de bankafschriften aan [bedrijf 1] gaf en dat [bedrijf 1] de aangiften omzetbelasting deed. De verdachte was steeds het aanspreekpunt. [getuige 6] heeft verklaard dat hij na mei 2007 niemand meer zag op het kantoor van [bedrijf 6] , dat er huurachterstanden waren en dat de gemeente daarom op een moment beslag heeft gelegd op de inboedel. [53]
[medeverdachte 5] heeft ter terechtzitting in hoger beroep zitting verklaard dat hij nooit activiteiten heeft ontplooid in [bedrijf 6] , dat de administratie al voor de overname bij [bedrijf 1] lag en dat hij nooit aangifte omzetbelasting heeft gedaan. De verdachte heeft hem wel op verschillende momenten verzocht om geldbedragen van de bankrekening van het bedrijf contant op te nemen en aan hem te geven. Voorts heeft [medeverdachte 5] op verzoek van de verdachte een overboeking gedaan van de rekening van [bedrijf 6] naar de rekening van [stichting 1] .
Opzettelijk doen van onjuiste aangiften Omzetbelasting
Uit de afgelegde getuigenverklaringen en de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat:
  • degenen die de ondernemingen overnamen via de verdachte ( [bedrijf 4] , [bedrijf 6] ) of [getuige 1] ( [bedrijf 2] , [bedrijf 5] ) in contact kwamen met de verkoper. Geen van de kopers had vooraf inzage in de administratie en ze wisten niet wat de waarde van de onderneming was. Voor de hoogte van de overnamesom kon bij geen van de overgenomen vennootschappen een onderbouwing worden gegeven;
  • in de overgenomen vennootschappen en opgerichte eenmanszaak geen dan wel nagenoeg geen activiteiten werden verricht;
  • de betrokkenen bij de vennootschappen en eenmanszaak kregen doorgaans een vaste vergoeding van € 1.500 per maand (bijvoorbeeld [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] );
  • uit verschillende verklaringen van bij de vennootschappen betrokken personen en/of leveranciers blijkt dat geen concrete informatie kon worden gegeven over de werkzaamheden en/of diensten waarvoor facturen zijn verzonden. Een aantal van hen (onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [getuige 13] en [getuige 12] ) verklaart dat de facturen niet overeenkomen met de werkelijkheid;
  • voor geen van de vennootschappen en de eenmanszaak kon aan de Belastingdienst een sluitende administratie worden overgelegd. Voor zover vlak voor de terechtzitting in hoger een administratie is overlegd, ontbreken de onderliggende documenten en kan deze administratie niet worden gecontroleerd op de juistheid; en
  • in het pand waar [bedrijf 1] is gevestigd is blanco briefpapier aangetroffen van diverse vennootschappen
Het hof is daarom van oordeel dat een belangrijk deel van de facturen op basis waarvan de aangiften omzetbelasting zijn ingediend vals waren. De aangiften omzetbelasting zoals tenlastegelegd zijn door de betreffende ondernemingen onjuist gedaan, als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven.
Geen van de personen die betrokken waren bij de vennootschappen en eenmanszaak hebben verklaard dat zij de aangiften omzetbelasting controleerden voordat ze werden ingediend bij de Belastingdienst. De inlogcodes om deze aangiften te doen werden afgegeven aan [bedrijf 1] . Een aantal van hen wist niet dat en welke bedragen aan omzetbelasting door de Belastingdienst op de rekening van de vennootschap of eenmanszaak waren overgemaakt.
Dat de verdachte zelf de ten laste gelegde aangiften heeft ingediend en op de hoogte was van de terug te ontvangen bedragen aan omzetbelasting, leidt het hof af uit een e-mailbericht [55] van hem aan [getuige 3] op 30 mei 2008 inhoudende dat de aangiften voor Red, Merv en [bedrijf 2] (het hof begrijpt, [bedrijf 3] , [bedrijf 5] en [bedrijf 2] ) zijn geregeld. De verdachte wil verder van [getuige 3] weten of de aangifte van [bedrijf 2] per maand of per kwartaal wordt gedaan. [56] De post voor de hiervoor genoemde vennootschappen moest apart gehouden worden, zo blijkt uit een email van [getuige 3] aan [getuige 2] . [57] De verklaringen van medewerkers van [bedrijf 1] duiden er op dat de verdachte wel betrokken was bij aangiften omzetbelasting en dat hij zelf controle uitoefende. [verdachte] was de voornaamste aanspreekpersoon binnen [bedrijf 1] voor de personen die betrokken waren bij de tenlastegelegde vennootschappen en eenmanszaak. Ook uit de verklaringen van diverse betrokkenen die in opdracht van de verdachte geld opnamen van rekeningen en dat aan de verdachte moesten afgeven (bijvoorbeeld [bedrijf 6] ), dan wel bedragen moesten overmaken van de ene vennootschap naar een andere vennootschap waar een van de bekenden van de verdachte bij betrokken was (bijvoorbeeld van de rekening van [bedrijf 6] naar de rekening van de [stichting 1] ), leidt het hof af dat het de verdachte was die de aangiften heeft ingediend. De pinopnames bij Holland Casino van de rekening van [bedrijf 5] duiden er op dat de verdachte inzicht had in de bedragen die konden worden besteed. Kortom, ten aanzien van de tenlastegelegde vennootschappen en eenmanszaak werd een werkwijze gevolgd die afwijkt van het reguliere patroon binnen [bedrijf 1] .
Dat de verdachte bovendien personen uit zijn directe omgeving als stroman inzette om een (lege dan wel nagenoeg lege) vennootschap voor hem op naam te hebben waarbij hij zelf buiten beeld bleef, wordt ondersteund door een e-mailbericht van [getuige 14] die klaagt dat hij de afgesproken maandelijkse vergoeding van € 1.500 niet ontvangt. [58] Het hof vindt onder meer in dit bericht van [getuige 14] steun voor de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 3] . Anders dan door de verdediging is aangevoerd, ziet het hof geen redenen om aan de verklaring van deze getuige te twijfelen. Dat [medeverdachte 3] een vaste vergoeding per maand kreeg voor het naam hebben van een vennootschap zonder dat hij daarvoor werkzaamheden hoefde te verrichten, is in lijn met verklaringen van andere betrokkenen.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte, in afwijking van de reguliere werkwijze van [bedrijf 1] , zelf de onjuiste aangiften omzetbelasting voor alle in de tenlastelegging genoemde vennootschappen en eenmanszaak heeft gedaan.
Het hof komt tot het oordeel dat de verdachte deze aangiften heeft gedaan in nauwe en bewuste samenwerking met de verschillende (rechts)personen die gehouden waren de bij de belastingwet voorziene aangifte omzetbelasting te doen. Voor zover de betrokkenen die in de betreffende periode als (middellijk)bestuurder/aandeelhouder van die ondernemingen de administratie (met onderliggende facturen) op het kantoor van [bedrijf 1] aanleverden, controleerden zij de aangiften omzetbelasting die vervolgens werden gedaan niet. De inlogcodes werden (doorgaans) afgegeven aan [bedrijf 1] , zodat de verdachte in de gelegenheid was deze aangiften, op basis van valse facturen, in te dienen.

Het ten laste gelegde feit onder 2

De verdachte heeft, al dan niet samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] , de bankpas van [bedrijf 5] ter beschikking gehad en heeft daarmee bij Holland Casino verschillende geldbedragen contant opgenomen van de bankrekening van die onderneming, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren van enig misdrijf, namelijk het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. Op de dagen dat de betreffende opnamen zijn gedaan in combinatie met de aanwezigheid van de verdachte in het casino, alleen dan wel met [medeverdachte 2] , is een bedrag van in totaal € 93.350 opgenomen. Dat deze bedragen in opdracht van [medeverdachte 4] zijn opgenomen omdat alleen bij Holland Casino met de bankpas van [bedrijf 5] geld kon worden opgenomen als de daglimiet was bereikt, acht het hof niet geloofwaardig. Immers, [medeverdachte 4] heeft bij de FIOD verklaard dat hij nooit toestemming heeft gegeven om zulke grote bedragen op te nemen.
Nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat een derde (buiten [medeverdachte 4] , de verdachte of [medeverdachte 2] ) de beschikking heeft gehad over de pas, gaat het hof voorbij aan het verweer van de verdediging inzake de bankpas en het gebruik daarvan. De geldbedragen zijn door de verdachte contant opgenomen van de bankrekening van de onderneming van de medeverdachte [medeverdachte 4] en het hof acht aannemelijk dat deze geldbedragen ter plekke zijn gebruikt om te vergokken. Ook de pas van [bedrijf 4] werd gebruikt om te pinnen bij Holland Casino; volgens [getuige 7] heeft de verdachte haar verzocht het pasje van [bedrijf 4] daar op te halen. Het hof is van oordeel dat de verdachte zich zodoende schuldig heeft gemaakt aan het witwassen zoals tenlastegelegd.
Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat sprake is van gelden die afkomstig zijn uit eigen misdrijf. Nu de verdachte de geldbedragen contant heeft opgenomen en vervolgens heeft uitgegeven is sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben, te weten het gebruik maken van de geldbedragen. Als gevolg hiervan doet zich in dit geval, anders dan bij verwerven of voorhanden hebben, niet de situatie voor dat aan de strafbaarheid van deze gedraging een nadere motiveringseis wordt gesteld ten aanzien van het verbergen of verhullen. De gedraging zoals tenlastegelegd kan daarom worden gekwalificeerd als witwassen.
Nu de verdachte via en/of samen met [medeverdachte 2] de bankpas van de rekening van [bedrijf 5] ter beschikking heeft gehad, in een gedeelte van de tenlastegelegde periode samen met [medeverdachte 2] verschillende casino’s heeft bezocht, aldaar samen met [medeverdachte 2] de bankpas heeft gebruikt, het geld heeft opgenomen en dat gezamenlijk met [medeverdachte 2] heeft vergokt, is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt, dat sprake is van het medeplegen van witwassen zoals tenlastegelegd.
Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij in de periode tussen 26 februari 2007 tot en met 29 oktober 2010, te Amsterdam en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en), meermalen opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten 84 digitale kwartaal- of maandaangiften omzetbelasting:
-ten name van [bedrijf 2] (D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 20 t/m p. 21), en
-ten name van [bedrijf 3] International Business B.V. (D-009, p. 5 t/m p. 22), en
-ten name van [bedrijf 4] (D-010, p. 6 t/m p. 8), en
-ten name van [bedrijf 5] (D-012, p. 6 en 7 en p. 9 t/m p. 11 en p. 13 t/m p. 32) en
-ten name van [eenmansbedrijf 1] (D-013, p. 5 t/m p. 8), en
-ten name van [bedrijf 6] (D-014, p. 6 en p. 12 t/m p. 13 en p. 15 t/m p. 16 en p. 18 en p. 20 t/m p. 25 en p. 28 t/m p. 36), onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingezonden digitale aangiften omzetbelasting over de daarin genoemde tijdvakken, onjuiste bedragen aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of bedrag aan te betalen belasting opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
feit 2:
hij in de periode van 15 januari 2009 tot en met 18 november 2009, te Nijmegen en Utrecht en Amsterdam en Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen tot een totaal bedrag van circa 93.350 euro, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Alle weergegeven processen-verbaal zijn afkomstig uit het dossier van de FIOD-ECD met nummer 49500 en zijn (op ambtsbelofte dan wel ambtseed) opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Voor zover het geschriften betreft als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn zij telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een geldboete van € 16.500.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht, in geval van een bewezenverklaring van de beide tenlastegelegde feiten, de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele jaren in georganiseerd verband en op grote schaal bezig gehouden met het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor verschillende klanten van boekhoudkantoor [bedrijf 1] . De verdachte is geraffineerd en welbewust te werk gegaan. Hij heeft anderen betrokken bij het op naam zetten van (nagenoeg) lege vennootschappen en een eenmanszaak om te schijn te wekken dat het ging om eerlijke belastingplichtigen die activiteiten verrichten. Door gebruikmaking van valse facturen en stromannen heeft hij een netwerk opgezet om de belastingdienst geld afhandig te maken. In samenwerking met genoemde medeverdachten/getuigen, waaronder verschillende bekenden van de verdachte, heeft hij de betrokken ondernemingen schaamteloos gebruikt om ten onrechte omzetbelasting terug te vragen van de Belastingdienst en zodoende over grote geldbedragen te kunnen beschikken. Als gevolg hiervan heeft hij de Belastingdienst en daarmee de Nederlandse samenleving een totaal aan nadeel berokkend van bijna één miljoen euro. De verdachte heeft zich voorts, samen met een medeverdachte, schuldig gemaakt aan het witwassen van een deel van de door belastingfraude verkregen gelden, door deze in verschillende casino’s contant op te nemen en te vergokken.
De verdachte heeft in eerste aanleg de feiten ontkend dan wel gezwegen. Hij heeft eerst in hoger beroep een verklaring afgelegd; daarin heeft hij echter steeds alle betrokkenheid bij de feiten ontkend en verwezen naar de betreffende rechtspersonen en de medeverdachten.
Gelet op het totale benadelingsbedrag, de duur van de gedraging, het niet beëindigen daarvan uit eigen beweging, de wijze waarop doelbewust is samengewerkt voor eigen financieel gewin en de prominente rol van de verdachte is het hof van oordeel, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vak-inhoud Strafrecht (LOVS), dat een gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank in dit geval zonder meer passend is. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals voorgesteld door de raadsman, doet in dit geval geen recht aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een geldboete zoals de rechtbank heeft gedaan in dit geval, naast het opleggen van een gevangenisstraf niet geboden is. Het hof heeft bij dit oordeel in overweging genomen dat de enkele mededeling van de advocaat-generaal dat een geldboete is bedoeld om een geldbedrag dat onder conservatoir beslag ligt af te nemen, hiervoor onvoldoende is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 januari 2018 is hij in 2007 en 2008 ter zake van verschillende aan fraude gerelateerde delicten onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen en weegt derhalve in zijn nadeel. Voorts liep de verdachte ten tijde van een deel van de bewezenverklaarde periode nog in een proeftijd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu de verdachte op 9 juli 2012 als verdachte is gehoord en de rechtbank eerst op 16 november 2015 vonnis heeft gewezen. Het hof wijst thans op 19 februari 2018 arrest, ruim 5 en een half jaar na aanvang van de criminal charge. Als uitgangspunt heeft te gelden 2 jaren per rechterlijke instantie, zodat een overschrijding van de periode als geheel plaatsvindt van anderhalf jaar. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden acht, maar deze, gelet op het tijdsverloop, zal matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 47, 57, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Jurgens en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2018.
Mr. Jurgens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake IP adres 123.197.54.216 met nummer AH-006 van 11 april 2012, p. 1 en 2.
2.Een overzichtsproces-verbaal met nummer 0-OPV-01 van 12 december 2012, p. 5, een proces-verbaal van ambtshandeling van 5 juli 2012 met nummer AH-039, p. 1 en 2 en geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel, D-149 en D-150.
3.G30-01, p. 3.
4.G31-001, p. 3.
5.G34-01, p. 5, 6 en 7.
6.G26-001, p. 2, 3, 7 en 9.
7.G4-001, p. 12 ( [medeverdachte 2] ), G20-002, p. 2 en 3 ( [medeverdachte 3] ), G7-001, p. 4 ( [medeverdachte 4] ), G5-001, p. 2 en 3 ( [medeverdachte 5] ), G36-001, p. 3, 4, 5 ( [getuige 6] ), G11-001, p. 2 ( [getuige 7] ).
8.G3-001, p. 2.
9.G20-001, p. 2.
10.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, AH-004, p. 3, een proces-verbaal inzake IP adres 213.197.54.216 en een geschrift, te weten een overzicht registraties [bedrijf 3] bij BD via IP adres 213.197.54.216, D-25.
11.2-OPV-1, p. 9 en 10, AH-004, p. 2.
12.3-OPV-1, p. 9.
13.een overzichtsproces-verbaal ( [bedrijf 2] ) van 12 december 2012 met nummer 1-OPV-01, p. 11 en geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel, D-034, p. 3 en 4.
14.Geschriften, te weten 13 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] met betrekking tot het eerste tot en met het vierde kwartaal 2007 en januari tot en met juli 2008 (p. 5 tot en met 15), december 2008 en januari 2009 (p. 20 en 21), D-008, een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
15.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 2] , [bedrijf 11] , [bedrijf 3] met nummer AH-011 van 23 mei 2012, p. 2 en een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
16.0-OPV-1, p. 15.
17.0-OPV-1, p. 15 en 16.
18.Een proces-verbaal van verhoor van getuige A. [medeverdachte 2] van 11 juli 2012 met nummer G4-001, p. 15.
19.Een proces-verbaal van verhoor van getuige A. [medeverdachte 2] van 11 juli 2012 met nummer G4-001, p. 7, 9, 12, 13.
20.G05-001, p. 10 en V15-001, p. 4.
21.Geschriften, te weten 18 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] met betrekking tot januari 2007 tot en met juni 2008, D-009, p. 5-22 en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
22.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 2] , [bedrijf 11] , [bedrijf 3] met nummer AH-011 van 23 mei 2012, p. 10 en een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
23.G20-001, p. 2, p. 4.
24.G12-001, p. 3, p.4.
25.AH-011.
26.G20-001, p. 6.
27.Geschriften, te weten 3 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 4] met betrekking tot het eerste, tweede en derde kwartaal 2010, D-10, p. 6 tot en met 8 en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
28.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 2, 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
29.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, AH-004, p. 4, een proces-verbaal inzake IP adres 213.197.54.216 en een geschrift, te weten een overzicht aangifte OB per IP adres, D-31.
30.G11-001 p. 2, 7.
31.G11-001, p. 6 en G-26-001, p. 2.
32.G11-002, p. 3.
33.G22-001, p. 2 en 3.
34.D-106, D-107, D-42.
35.Geschriften, te weten 25 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 5] met betrekking tot het eerste en derde kwartaal van 2007 p. 6 en 7, december 2007 tot en met oktober 2009 p. 9 tot en met 11 en p. 13 tot en met 32 D-12 en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
36.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 2, 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
37.Een proces-verbaal van verhoor getuige A. [medeverdachte 4] van 9 juli 2012, G7-001, p. 4.
38.G10-001, p. 8.
39.G10-001, p. 9.
40.G18-001, p. 7.
41.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek aangiften [bedrijf 5] in relatie tot bankafschriften van 28 november 2012 met nummer AH-83, p. 6 en een geschrift, zijnde een overzicht inzake de bankrekening van [bedrijf 5] met nummer 653601972 van 2009, p. 7 D-154.
42.Een geschrift, te weten een overzicht van het casinobezoek in 2009 van [verdachte] in relatie tot geldopnames van de bankrekening van [bedrijf 5] D-175 en een geschrift, te weten een overzicht van het casinobezoek in 2009 van [medeverdachte 2] in relatie tot geldopnames van de bankrekening van [bedrijf 5] Bouwmaatschappij B.V, D-176.
43.D-055.
44.Geschriften, te weten 4 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [eenmansbedrijf 1] met betrekking tot het tweede, derde en vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008, D-013 p. 5 tot en met 8 en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
45.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 2, 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
46.V13-001, p. 3, 4.
47.V13-002, p. 2 tot en met 4, 5, 7, 8, 9 en 5-OPV-1, p. 7 en 8.
48.D-063.
49.Geschriften, te weten 21 uitdraaien digitale aangifte omzetbelasting ten name van [bedrijf 6] met betrekking tot januari 2007 p. 6, juni en juli 2007 p. 12 en 13, september en oktober 2007 p. 15 en 16, december 2007 p. 18, februari tot en met juli 2008 p. 20 tot en met 25, oktober 2008 tot en met juni 2009 p. 28 tot en met 36 D-014 en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften D-022 en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op aangiften D-023.
50.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake ingediende aangiften met nummer AH-004 van 11 april 2012, p. 2, 5 en 6 en een geschrift, te weten een overzicht Financiële verwerking aangiften omzetbelasting D-32 en een geschrift, te weten een overzicht met totaalbedragen D-033.
51.0-OPV-1, p. 18.
52.6-OPV-1, p. 9 en 10.
53.G36-001, p. 3, 4, 5.
54.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake mogelijk gebruik blanco briefpapier met nummer AH-082 van 14 november 2012, p. 1 tot en met 7.
55.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake voegen documenten uit digitale administratie ( [bedrijf 1] ) met nummer AH-063 van 5 december 2012, p. 2 en D-200, een geschrift, te weten een emailbericht van 30 mei 2008 van de verdachte aan [getuige 3] .
56.AH-063, p. 16 en geschriften, te weten e-mailberichten van [verdachte] aan [getuige 3] op 31 augustus 2007, D-256 en D-257.
57.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake voegen documenten uit digitale administratie ( [bedrijf 1] ) met nummer AH-063 van 5 december 2012, p. 4 en D-209, een geschrift, te weten een e-mailbericht van 4 augustus 2008.
58.AH-63, p. 2 en een geschrift, te weten een e-mailbericht van [verdachte] aan [medeverdachte 2] van 14 september 2011, D-201.