3.1.Het gaat in deze zaak, voor zover thans nog relevant, om het volgende.
( i) Op 26 november 1985 is een huurovereenkomst gesloten betreffende “de winkel met de daarbij behorende bedrijfswoning op de eerste etage van het perceel [adres 1] ” tussen enerzijds firma [A] en Zn. (lasthebber van de toenmalige eigenaar) als verhuurder en anderzijds [B] , [C] , [D] , [E] en [F] als huurders. De huur is ingegaan per 1 oktober 1985 voor een aanvankelijke periode van vijf jaar plus vijf jaar, en is daarna verlengd voor onbepaalde tijd. In de loop der jaren is het pand een aantal malen van eigenaar veranderd. Thans is Fortaleza eigenaar/verhuurder.
(ii) In artikel 6 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt als “de parterre voor opslag van bouwmaterialen en gereedschap, géén werkplaats, de 1e etage als woning”.
(iii) Sinds augustus 1992 is de huur, na schriftelijke kennisgeving daarvan door [F] aan de beheerder, in twee delen betaald, dat wil zeggen is het ene deel van de totale huursom door [F] betaald voor de woning en is het andere deel van de totale huursom door de medehuurders betaald voor de parterre (verder: de opslagruimte). De huur voor de opslagruimte is sindsdien betaald door Schoonmaakbedrijf De Balustrade.
(iv) Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is sinds 1 september 1996 aan de [adres 2] gevestigd de eenmanszaak met de handelsnamen Schoonmaakbedrijf De Balustrade/dogs barber te Amsterdam, met als eigenaar [appellant] .
( v) Bij deurwaardersexploot van 4 augustus 2016 heeft Fortaleza aan [F] en [appellant] de huur op grond van artikel 7:228 BW opgezegd en de ontruiming aangezegd tegen 1 oktober 2016. Ontruiming heeft toen niet plaatsgevonden. Volgens Fortaleza was [appellant] geen huurder en is de contractuele bestemming van de begane grond zonder haar toestemming gewijzigd.
(vi) Bij dagvaarding van 25 november 2016 heeft Fortaleza [appellant] en [F] gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij zij ten aanzien van [F] ontbinding van de huurovereenkomst (ter zake van de opslagruimte met bovenwoning) heeft gevorderd en ten aanzien van [appellant] een verklaring voor recht heeft gevorderd dat hij zonder recht of titel de opslagruimte in gebruik heeft.
(vii) Op 2 december 2016 heeft [appellant] bij de kantonrechter een verzoekschrift ex artikel 7:230a BW ingediend tot verlenging van de ontruimingstermijn tot één jaar.
(viii) De kantonrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2017 geoordeeld dat [appellant] niet als huurder kan worden aangemerkt en heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Daartoe heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
“8. Vast staat dat partijen geen schriftelijke huurovereenkomst hebben gesloten. (…)
9. Ook is niet gebleken dat stilzwijgend een huurovereenkomst tot stand is gekomen. (…)”
Gelet op deze beschikking heeft Fortaleza de onder (vi) genoemde bodemprocedure geroyeerd.
(ix) Bij dagvaarding van 23 maart 2017 heeft Fortaleza [appellant] gedagvaard in kort geding en ontruiming gevorderd door [appellant] van de opslagruimte. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 april 2017 (verder: het vonnis van 19 april 2017) deze vordering toegewezen en de ontruimingstermijn bepaald op 1 augustus 2017.
( x) Op 15 mei 2017 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 april 2017, terwijl hij op 17 mei 2017 hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 28 februari 2017.
(xi) Bij beschikking van 31 oktober 2017 is [appellant] niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 28 februari 2017, terwijl op 9 januari 2018 het vonnis van 19 april 2017 is bekrachtigd.
(xii) Fortaleza heeft [appellant] de ontruiming van de opslagruimte aangezegd tegen 7 augustus 2017.