ECLI:NL:GHAMS:2018:956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
200.221.634/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot zekerheidstelling in hoger beroep met betrekking tot proceskosten en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 11 augustus 2017, waarbij [appellant] de beslissing van de kantonrechter van 12 mei 2017 aanvecht. In het hoger beroep hebben de partijen verschillende processtukken ingediend, waaronder een memorie van grieven en een incidentele memorie tot zekerheidstelling voor de proceskosten. De geïntimeerden, [geïntimeerden], hebben gevorderd dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen voor de te verwachten proceskosten en schadevergoeding, omdat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat hij woonachtig is in de Verenigde Staten en dat hij op grond van een verdrag tussen Nederland en de VS niet verplicht is om zekerheid te stellen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellant] inderdaad woonachtig is in de VS en dat op basis van het verdrag tussen Nederland en de VS, [appellant] vrijgesteld is van de verplichting om zekerheid te stellen voor proceskosten in Nederland. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerden] tot zekerheidstelling afgewezen, omdat de uitzondering van artikel 224 lid 2 Rv van toepassing is. De kosten van het incident zullen worden verhaald op de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerden]. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.221.634/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 5452808 CV EXPL 16-30752
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 maart 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] , [land] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. R.J. Ottens te Noordwijk,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. H.P. Vos te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 11 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2017 dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- incidentele memorie tot zekerheidstelling voor de proceskosten ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- memorie van antwoord in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerden] hebben incidenteel gevorderd dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen voor een bedrag van € 2.286,- aan te verwachten proceskosten en schadevergoeding door storting van dit bedrag op de derdengeldrekening van de advocaat van [geïntimeerden] dan wel het stellen van een bankgarantie van een “eersteklas” Nederlandse bankinstelling, binnen een termijn van twee weken na arrest in dit incident, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
2.2.
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering tot zekerheid hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, dat geen van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet en dat [appellant] niet heeft gereageerd op een verzoek tot het stellen van zekerheid.
2.3.
[appellant] heeft als verweer aangevoerd dat hij woonachtig is in de Verenigde Staten van Amerika (verder: de VS) en dat de VS op 27 maart 1956 met Nederland het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart (Trb. 1956, 40) heeft gesloten (hierna: het Verdrag), waaruit voortvloeit dat de verplichting tot zekerheidstelling voor hem niet geldt.
2.4.
Ingevolge art. 224 lid 2 aanhef en onder a Rv geldt de verplichting tot het stellen van zekerheid niet, indien dit voortvloeit uit een verdrag of een EG-verordening. Artikel V lid 1 van het Verdrag luidt als volgt:
“1. Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten met betrekking tot het recht zich in elke aanleg te wenden tot de gewone rechter, administratieve scheidsgerechten en instanties, zowel ter verkrijging als ter verdediging van hun recht. Het is wel verstaan, dat vennootschappen van de ene Partij, welke niet werkzaam zijn binnen het grondgebied van de andere Partij, hetzelfde recht zullen hebben, zonder dat inschrijving of vestiging zal zijn vereist.”
Artikel 5 van het bij het Verdrag behorende protocol luidt als volgt:
“5. Het recht bedoeld in artikel V, lid 1, omvat onder meer het recht op rechtskundige bijstand, op kosteloos procederen en op vrijstelling van het storten van een waarborgsom voor de kosten.”
2.5.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] woonachtig is in de VS, vloeit uit artikel V lid 1 van het Verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij het Verdrag behorend protocol voort dat [appellant] als onderdaan van de VS in de zin van het Verdrag vrijgesteld zal zijn van het stellen van zekerheid voor (proces)kosten in Nederland. Daarmee doet zich hier de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en sub a Rv voor. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van [geïntimeerden] zal dan ook worden afgewezen.
2.6.
[geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.7.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden]

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 mei 2018 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.C. Meijer en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.