Uitspraak
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 11 augustus 2017, waarbij [appellant] de beslissing van de kantonrechter van 12 mei 2017 aanvecht. In het hoger beroep hebben de partijen verschillende processtukken ingediend, waaronder een memorie van grieven en een incidentele memorie tot zekerheidstelling voor de proceskosten. De geïntimeerden, [geïntimeerden], hebben gevorderd dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen voor de te verwachten proceskosten en schadevergoeding, omdat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat hij woonachtig is in de Verenigde Staten en dat hij op grond van een verdrag tussen Nederland en de VS niet verplicht is om zekerheid te stellen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellant] inderdaad woonachtig is in de VS en dat op basis van het verdrag tussen Nederland en de VS, [appellant] vrijgesteld is van de verplichting om zekerheid te stellen voor proceskosten in Nederland. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerden] tot zekerheidstelling afgewezen, omdat de uitzondering van artikel 224 lid 2 Rv van toepassing is. De kosten van het incident zullen worden verhaald op de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerden]. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden].