ECLI:NL:GHAMS:2019:1321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.222.400/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verval van instantie in hoger beroep met betrekking tot civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een incident tot verval van instantie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.S. Santema, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 23 november 2016 een vonnis gewezen in een civiele procedure waarin de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, als eisers optraden. De appellant had een memorie van grieven ingediend, maar de zaak was op verzoek van de appellant aangehouden voor schikkingsonderhandelingen en ambtshalve doorgehaald. De geïntimeerden hebben vervolgens incidenteel gevorderd dat de procedure bij het hof zou vervallen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen. Het hof oordeelde dat niet was voldaan aan de eisen van artikel 251 Rv, aangezien de appellant niet langer dan twaalf maanden had verzuimd een proceshandeling te verrichten. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden en de hoofdzaak werd verwezen naar de rol van 28 mei 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerden. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.400/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/600706 / HA ZA 16-60
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. W.S. Santema te Sneek,
tegen
[geïntimeerde sub 1],
wonend te [woonplaats 2] ,
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
[geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats 4] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 februari 2017 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen vonnis van 23 november 2016 tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] als gedaagde.
Aan [geïntimeerden] is verstek verleend.
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen. De zaak is daarna op verzoek van [appellant] aangehouden in verband met het voeren van schikkingsonderhande-lingen en ambtshalve doorgehaald.
Vervolgens heeft voornoemde mr. Reinders Folmer zich voor [geïntimeerden] gesteld en is het verstek gezuiverd. [geïntimeerden] hebben incidenteel gevorderd voor recht te verklaren dat de procedure bij het hof is komen te vervallen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident. Bij afwijzing van de vordering wensen [geïntimeerden] in de gelegenheid te worden gesteld om een memorie van antwoord in te dienen.
[appellant] heeft daarop in het incident geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde verval van instantie, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident tot verval van instantie:
2.1
Aan de eisen van artikel 251 Rv tot verval van instantie wordt niet voldaan aangezien de zaak, onder meer, niet staat voor een proceshandeling door [appellant] , die langer dan twaalf maanden niet is verricht. De vordering tot verval van instantie zal daarom worden afgewezen.
2.2
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar de rol van 28 mei 2019 worden verwezen voor memorie van antwoord door [geïntimeerden]

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot verval van instantie:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, J.W. Hoekzema en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.