ECLI:NL:GHAMS:2019:1326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.229.187/01 en 200.232.803/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en onbehoorlijke taakvervulling door penningmeester van een voetbalvereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X], de voormalige penningmeester van de Zaandamse Voetbalvereniging Zaanlandia, tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat [X] onrechtmatig had gehandeld door gelden van de vereniging te onttrekken en zijn taak als penningmeester niet behoorlijk had vervuld. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat [X] van 1 juli 2007 tot 11 oktober 2015 penningmeester was en dat hij in die periode een bedrag van € 92.224,00 aan de vereniging heeft onttrokken. De rechtbank had in haar vonnis een aantal vorderingen van Zaanlandia toegewezen, waaronder een bedrag van € 66.380,00, en bewijsopdrachten aan Zaanlandia verstrekt voor andere vorderingen. In hoger beroep heeft [X] de vorderingen betwist en verzocht om vernietiging van het vonnis. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het hof oordeelt dat de decharges die aan [X] zijn verleend voor zijn werkzaamheden als penningmeester niet afdoen aan de onrechtmatigheid van zijn handelingen. Het hof heeft de vorderingen van Zaanlandia in hoger beroep toegewezen en [X] veroordeeld tot betaling van € 84.851,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep aan [X] opgelegd. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.229.187/01 en 200.232.803/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/252253 / HA ZA 16-788
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2019
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.229.187/01
[X] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
ZAANDAMSE VOETBALVERENIGING ZAANLANDIA,
gevestigd te Zaanstad,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
advocaat: mr. G.J.F. Voss te Zaandam,
en in de zaak met zaaknummer 200.232.803/01
ZAANDAMSE VOETBALVERENIGING ZAANLANDIA,
gevestigd te Zaanstad,
appellante,
advocaat: mr. G.J.F. Voss te Zaandam
tegen
[X] ,
wonend te Heiloo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar.

1.De gedingen in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Zaanlandia genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 19 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een deelvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2017, onder zaak- en rolnummer C/15/252253 / HA ZA 16-788 gewezen tussen Zaanlandia als eiseres en [X] als gedaagde. Dit hoger beroep is geregistreerd onder zaaknummer 200.229.187/01.
Bij arrest van 19 december 2017 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.
Zaanlandia is bij dagvaarding van 2 februari 2018 in hoger beroep gekomen van het eindvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2017, eveneens onder zaak- en rolnummer C/15/252253 / HA ZA 16/788 gewezen tussen Zaanlandia als eiseres en [X] als gedaagde. Dit hoger beroep is geregistreerd onder zaaknummer 200.232.803/01.
Op 8 februari 2018 heeft de bij arrest van 19 december 2017 gelaste comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Van de zijde van Zaanlandia zijn vooraf producties toegezonden en zijn tijdens de comparitie nadere producties overgelegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van [X] van 27 maart 2018 in de zaak 200.229.187/01;
- memorie van grieven van Zaanlandia van 10 april 2018 in de
zaak 200.232.803/01, tevens verzoek rolvoeging, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van Zaanlandia van 8 mei 2018 in de zaak 200.229.187/01;
- memorie van antwoord van [X] van 22 mei 2018 in de zaak 200.232.803/01;
- memorie van antwoord in incidenteel appel van [X] van 19 juni 2018 in de zaak 200.229.187/01.
Ten slotte is in beide zaken arrest gevraagd.
In de zaak 200.229.187/01 heeft [X] geconcludeerd dat het hof het vonnis van 26 juli 2017 zal vernietigen en de vorderingen van Zaanlandia zal afwijzen, voor zover die strekken tot betaling van meer dan € 28.379,00, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Zaanlandia in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
In die zaak heeft Zaanlandia geconcludeerd dat het hof het vonnis van 26 juli 2017 zal vernietigen en [X] – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen tot betaling van € 92.224,00, met wettelijke rente, en in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het incidenteel appel van Zaanlandia zal verwerpen en Zaanlandia zal veroordelen in de kosten daarvan.
In de zaak 200.232.803/01 heeft Zaanlandia geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en [X] alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen tot betaling van € 92.224,00 en € 18.425,50, met wettelijke rente, en in de kosten van het geding in beide instanties.
In die zaak heeft [X] geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Zaanlandia in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis van 26 juli 2017 onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
Van 1 juli 2007 tot 11 oktober 2015 is [X] penningmeester geweest van de voetbalvereniging Zaanlandia. Op 14 oktober 2016 heeft [Y] , werkzaam bij H&O Financiële Administraties B.V. te Wormer (hierna: H&O), rapport uitgebracht aan het bestuur van Zaanlandia over de administratie die [X] vanaf het boekjaar 2009/2010 voor Zaanlandia heeft gevoerd. Het rapport vermeldt dat [X] in die periode gelden aan Zaanlandia heeft onttrokken tot € 92.224,00 in totaal. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. Envoy Services € 44.760,00
b. Gedane privé uitgaven 21.620,00
c. Niet verantwoorde kasontvangsten 49.062,00
d. Aangewend voor storting op bank 23.218,00 af
----------------
Totaal € 92.224,00
==========
Het hof zal de hier genoemde posten hierna aanduiden als post a tot en met post d.

3.Beoordeling

3.1
In deze gedingen vorderde Zaanlandia in eerste aanleg een verklaring voor recht die erop neerkomt dat [X] onrechtmatig jegens Zaanlandia heeft gehandeld en zijn taak als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld, en (primair) betaling van € 127.123,44, met rente en kosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Hoofdsom € 92.224,00
Btw 5.397,00
Kosten rapport H&O 16.638,00
Overige buitengerechtelijke kosten 4.235,00
Wettelijke rente 8.629,44
-----------------
Totaal € 127.123,44
==========
Het hof zal de hier genoemde post "Kosten rapport H&O" hierna aanduiden als post e.
3.2
In het vonnis van 26 juli 2017 heeft de rechtbank, verkort weergegeven, als volgt overwogen en geoordeeld. De vordering tot betaling van € 44.760,00 (post a) ligt voor toewijzing gereed. [X] heeft erkend dat hij dit bedrag frauduleus heeft aangewend voor het gokken via Envoy Services (rov. 4.2). Ook de vordering tot betaling van € 21.620,00 (post b) zal worden toegewezen. Weliswaar heeft [X] betwist dat hij tot dit bedrag gelden van Zaanlandia heeft gebruikt voor privé-uitgaven, maar die betwisting is onvoldoende gemotiveerd (rov. 4.3). Met betrekking tot de vordering tot betaling van € 49.062,00 (post c) oordeelde de rechtbank dat een bewijsopdracht aan Zaanlandia diende te worden verstrekt (rov. 4.5). Met betrekking tot de aftrek van € 23.218,00 (post d) overwoog de rechtbank dat [X] niet heeft betwist dat hij bedragen tot dit totaalbedrag op de bankrekening van Zaanlandia heeft gestort, zodat, indien Zaanlandia in het bewijs met betrekking tot post c slaagt, de schade de gevorderde € 25.744,00 bedraagt (rov. 4.5) (bedoeld is € 25.844,00, het verschil tussen post c en post d, toevoeging hof). Met betrekking tot de kosten van het rapport van H&O (post e) oordeelde de rechtbank dat een bewijsopdracht aan Zaanlandia diende te worden verstrekt (rov. 4.7).
Deze oordelen hebben ertoe geleid dat de rechtbank bij vonnis van 26 juli 2017 voor recht heeft verklaard dat [X] onrechtmatig jegens Zaanlandia heeft gehandeld en zijn taak als bestuurder van Zaanlandia niet behoorlijk heeft vervuld, [X] heeft veroordeeld tot betaling van € 66.380,00 (de som van de posten a en b, toevoeging hof) en twee bewijsopdrachten aan Zaanlandia heeft verstrekt.
3.3
In het eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering die ziet op niet-afgedragen kasgelden (post c) voor afwijzing gereed ligt, omdat Zaanlandia heeft afgezien van bewijslevering (rov. 2.2). De rechtbank heeft ook de vordering die ziet op de kosten van het rapport van H&O (post e) afgewezen, omdat H&O het gevorderde bedrag weliswaar bij Zaanlandia in rekening heeft gebracht, maar niet valt uit te sluiten dat H&O afspraken met Zaanlandia heeft gemaakt voor het geval dat deze post niet zal worden toegewezen (rov. 2.3). De rechtbank heeft een bedrag van € 1.788,00 voor andere buitengerechtelijke incassokosten toegewezen (hierna: post f) en een veroordeling ter zake van de wettelijke rente uitgesproken.
3.4
Het hof zal eerst een processueel verweer van [X] beoordelen.
Bij het vonnis van 26 juli 2017 heeft de rechtbank Zaanlandia opgedragen te bewijzen dat de kantineomzet in de seizoenen 2011/12 tot en met 2015/16 in totaal € 428.162,00 bedroeg. Bij memorie van grieven van 10 april 2018 heeft Zaanlandia (onder 4.8-4.10) aangekondigd dat zij bij incidenteel appel zal opkomen tegen deze beslissing en (alvast) aangevoerd dat [X] de in de bewijsopdracht geformuleerde stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat Zaanlandia die stelling voorshands heeft bewezen. Bij memorie van grieven in het incidenteel appel van 8 mei 2018 heeft [X] een uitdrukkelijke appelgrief van die strekking voorgesteld en toegelicht.
[X] heeft in verband met deze gang van zaken het standpunt ingenomen dat Zaanlandia (a) bij de memorie van 10 april 2018 geen grief heeft aangevoerd tegen de bewijsopdracht en (b) bij de memorie van 8 mei 2018 niet in incidenteel appel kon komen tegen de bewijsopdracht, omdat de rechtbank geen tussentijds appel had opengesteld. Daarom is de bewijsopdracht geen onderwerp van geschil in hoger beroep, aldus [X] .
3.5
De partij die hoger beroep instelt tegen een eindvonnis, kan daarin ook bezwaren aanvoeren tegen de voordien gewezen tussenvonnissen, indien zij dat niet reeds heeft gedaan in tussentijds hoger beroep. Indien zij in het hoger beroep tegen het eindvonnis niet al haar bezwaren tegen de voordien gewezen tussenvonnissen aanvoert, verliest zij de mogelijkheid dat bij een latere gelegenheid in appel te doen. Zaanlandia diende haar bezwaar tegen de bewijsopdracht dus inderdaad reeds bij de memorie van 10 april 2018 aan te voeren. Dat heeft zij echter voldoende kenbaar voor [X] en voor het hof gedaan. Bovendien is [X] door de gang van zaken niet in enig belang geschaad, want hij heeft zijn beide memories van antwoord genomen nadat Zaanlandia de memorie van 8 mei 2018 had ingediend. Hij droeg toen kennis van de inhoud van die memorie en had gelegenheid daarop te reageren. Dat heeft hij ook gedaan. Het processuele verweer van [X] wordt daarom verworpen.
3.6
Tegen de toewijzing van post a als zodanig heeft [X] geen grief gericht. In hoeverre hiervan enig bedrag moet worden afgetrokken, komt hierna aan de orde.
3.7
Tegen de toewijzing van post b heeft [X] in zijn grief aangevoerd dat hij zijn betwisting handhaaft dat hij in totaal een bedrag van € 21.620,00 heeft aangewend voor privédoeleinden.
3.8
Post b is in het rapport van H&O van 14 oktober 2016 per boekjaar gespecificeerd. Als voorbeeld worden in het rapport twee betalingen genoemd die [X] aan de Belastingdienst heeft gedaan voor aanslagen die aan hem in privé waren opgelegd, maar die hij in de administratie van Zaanlandia heeft geboekt als bonussen voor seniorentrainers. Ter voorbereiding van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft Zaanlandia overzichten per boekjaar overgelegd, waarin de per boekjaar genoemde bedragen per betaling zijn gespecificeerd en toegelicht. Het betreft onder meer uitgaven voor benzine, aanschaf van computerapparatuur, boodschappen bij Albert Heijn e.d.
3.9
[X] heeft de post aanvankelijk erkend tot € 2.183,00. Thans erkent hij de post tot € 6.855,61. Zijn betwisting van de post voor het overige heeft hij, verkort weergegeven, als volgt toegelicht. [X] betwist op zich niet dat de uitgaven zijn gedaan. De uitgave voor de VMC-ketel van € 2.541,00 heeft hij echter niet gedaan, laat staan voor zichzelf. Het komt hem voor dat deze ketel is aangeschaft ter vervanging van de centrale verwarming in de kantine of de kleedkamers. Evenmin heeft hij een tv-scherm voor zichzelf aangeschaft. Er waren meer mensen in het bezit van betaalpassen. Die hebben ook aankopen ten laste van de bankrekening van Zaanlandia gedaan, bijvoorbeeld bij Sligro. Sommige betalingen van de bankrekening van Zaanlandia zijn wel door [X] gedaan, maar werden gedaan ten behoeve van Zaanlandia. Bij wijze van voorbeeld noemt [X] de aanschaf van postzegels, briefpapier, loterijprijzen, computerapparatuur voor andere verenigingsleden en relatiegeschenken. Ook is er wel eens bij Albert Heijn of Vomar bier voor Zaanlandia gekocht. Verder heeft [X] bedragen aan andere bestuursleden betaald die betalingen voor Zaanlandia hadden voorgeschoten. Van een aantal van deze stellingen heeft [X] in hoger beroep bewijs aangeboden.
3.1
Zoals hiervoor is overwogen, heeft Zaanlandia overzichten overgelegd waarin iedere afzonderlijke betaling is toegelicht waaruit het gevorderde bedrag van € 21.620,00 is opgebouwd. Het had op de weg van [X] gelegen om zijn betwisting nader te specificeren door soortgelijke overzichten in het geding te brengen en zijn betwisting dus per betaling te specificeren. Dat heeft hij niet gedaan. De stelling dat het hem voorkomt dat de ketel is aangeschaft ter vervanging van de centrale verwarming in de kantine of de kleedkamers, is onvoldoende stellig en te vaag. Hetzelfde geldt voor hetgeen [X] heeft aangevoerd over het tv-scherm, waarvan hij niet heeft betwist dat het ten laste van de bankrekening van Zaanlandia is aangeschaft en niet heeft toegelicht ten behoeve waarvan dat is geweest. De overige betwistingen zijn onvoldoende specifiek gericht tegen terug te vinden betalingen uit het rapport van H&O en vermelden ook onvoldoende specifiek wie die betalingen heeft gedaan en ten behoeve waarvan. De betwisting wordt daarom gepasseerd als onvoldoende gemotiveerd. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Van [X] mocht een nadere specificatie van zijn betwisting worden verwacht. Indien hij die nadere specificatie niet kan geven, komt dat voor zijn risico, zeker nu hij als penningmeester van Zaanlandia ervoor had dienen te zorgen dat verantwoord zou kunnen worden wat de bestemming was van de uitgaven van de bankrekening van Zaanlandia.
3.11
Slotsom is dat post b toewijsbaar is. In hoeverre hiervan enig bedrag moet worden afgetrokken, komt hierna aan de orde.
3.12
Post c is afgewezen, omdat Zaanlandia ter zake daarvan een bewijsopdracht verstrekt heeft gekregen, maar heeft afgezien van bewijslevering.
3.13
Ook post c is in het rapport van H&O van 14 oktober 2016 per boekjaar gespecificeerd. In het rapport is toegelicht dat dit als "niet verantwoorde kasontvangsten" opgevoerde bedrag is verkregen door de kasontvangsten die [X] heeft verantwoord te vergelijken met de (hogere) kasontvangsten die er volgens opgave van kantinebeheerder [Z] (hierna: [Z] ) in werkelijkheid zijn geweest en die [X] dus had moeten verantwoorden. Ter voorbereiding van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft Zaanlandia voor elk boekjaar een staatje overgelegd, waarop het verschil tussen het door [Z] opgegeven bedrag en het door [X] verantwoorde bedrag per datum is gespecificeerd. Ter onderbouwing van de opgaven van [Z] zijn kopieën overgelegd van bladzijden uit een beschreven notitieboekje, waarop telkens een paraaf voorkomt, kennelijk van [Z] , soms meermalen. In hoger beroep zijn beter leesbare kopieën van deze bladzijden overgelegd.
3.14
[X] heeft de juistheid van de opgaven van [Z] betwist. Volgens hem zijn die kennelijk achteraf geproduceerd. Hij heeft aangevoerd dat [Z] en het bestuur periodiek geïnformeerd zijn geweest over de door [X] geadministreerde kantineomzet en dat noch het bestuur, noch [Z] ooit eerder melding heeft gemaakt van tekorten in de verantwoorde kantineomzet. [X] kende het notitieboekje van [Z] niet.
3.15
Met het voorgaande heeft [X] de juistheid van post c voldoende gemotiveerd betwist. Het uiterlijk van de kopieën van de bladzijden van het notitieboekje wekt de indruk dat er op verschillende momenten aantekeningen zijn gemaakt. Sommige aantekeningen lijken latere bijschrijvingen te zijn, bijvoorbeeld als niet slechts de voornaam " [X] " wordt genoteerd, maar de gehele naam " [X] ". Op de stelling van [X] dat deze overzichten kennelijk achteraf zijn geproduceerd, is Zaanlandia niet voldoende ingegaan. Gelet daarop zijn de overgelegde kopieën van bladzijden uit het notitieboekje onvoldoende om de juistheid van post c voorshands bewezen te achten. Ook indien acht wordt geslagen op hetgeen Zaanlandia over post d heeft aangevoerd (namelijk dat dit (volgens sterke aanwijzingen) kasafdrachten betreft die [X] wel heeft ontvangen, maar niet (correct) in de boekhouding heeft verwerkt), is dat onvoldoende om de juistheid van post c voorshands bewezen te achten. Van Zaanlandia mocht worden verwacht dat zij, indien zij wenste te worden toegelaten tot nadere bewijslevering met betrekking tot post c, een specifiek hierop gericht bewijsaanbod zou doen. Dat heeft zij nagelaten. De post is daarom terecht afgewezen. Haar in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod wordt gepasseerd. De omstandigheid dat [X] voorafgaand aan de procedure in de gelegenheid is gesteld de bevindingen van H&O op het kantoor van H&O te controleren, maar daarvan heeft afgezien, leidt niet tot een ander oordeel.
Aan de omstandigheid dat [X] bij conclusie van antwoord heeft doen stellen dat [Z] en het bestuur periodiek per e-mail werden geïnformeerd over de door [X] geadministreerde kantineomzet, verbindt het hof geen consequenties, ook niet indien, zoals Zaanlandia stelt, de rechtbank met die stelling is "voorgelogen".
3.16
Post d betreft een totaalbedrag van bedragen die [X] volgens het rapport van H&O in de boekjaren 2009/10 tot en met 2013/2014 op de bankrekening van Zaanlandia heeft gestort. Volgens het rapport zijn dit op de bankrekening gedane individuele of gecombineerde stortingen die hetzij niet geboekt zijn, hetzij zijn weggeboekt op de tussenrekening kruisposten, en zijn er sterke aanwijzigingen dat de inkomsten om de stortingen te kunnen verrichten afkomstig zijn van niet verantwoorde kasafdrachten uit de kantine. Hetgeen de rechtbank over post d heeft overwogen, komt in wezen erop neer dat die in mindering zal worden gebracht op het toewijsbare bedrag voor post c, indien post c na bewijslevering toewijsbaar zal blijken te zijn. Nu post c niet toewijsbaar bleek te zijn, heeft de rechtbank post d niet in mindering gebracht op enige post.
3.17
Volgens [X] moet post d in mindering worden gebracht op het in hoger beroep toewijsbare bedrag. Daarvoor bestaat geen aanleiding. Uit de enkele omstandigheid dat [X] in de periode 2009-2014 kennelijk bedragen op de bankrekening heeft gestort, kan niet worden afgeleid dat deze stortingen in mindering moeten worden gebracht op het toewijsbare bedrag. Uit de enkele omstandigheid dat Zaanlandia deze stortingen in verband brengt met de kasopbrengsten in de kantine, kan dat evenmin worden afgeleid. Indien deze stortingen (grotendeels) kasafdrachten uit kantineopbrengsten zijn, zoals de rechtbank heeft aangenomen, zijn de gelden (in zoverre) terecht op de bankrekening van Zaanlandia gestort. Zij doen dan niet af aan de toewijsbaarheid van de posten a en b zonder aftrek. Anders dan [X] heeft aangevoerd, kan ook voor het overige uit het rapport van H&O, uit een door [X] genoemde sommatiebrief van Zaanlandia of uit de gedingstukken van Zaanlandia in eerste aanleg niet worden afgeleid dat Zaanlandia heeft erkend dat post d ook van het toewijsbare bedrag moet worden afgetrokken als post c niet toewijsbaar is. Van het toewijsbare bedrag zal post d dus niet worden afgetrokken. Met dit oordeel treedt het hof niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep; of de rechtbank met haar behandeling van post d buiten de grenzen van de rechtsstrijd in eerste aanleg is getreden, is in hoger beroep niet van belang.
3.18
Bespreking verdient dat de algemene ledenvergadering van Zaanlandia jaarlijks decharge aan [X] heeft verleend voor zijn werkzaamheden als penningmeester. De rechtbank heeft hierover overwogen dat deze omstandigheid het onrechtmatige karakter van de handelingen van [X] geenszins wegneemt. Bij memorie van grieven heeft [X] opnieuw erop gewezen dat hem jaarlijks decharge is verleend. Bij memorie van antwoord heeft Zaanlandia aangevoerd dat de door [X] gepleegde malversaties aan het licht traden na het aftreden van [X] als penningmeester.
3.19
De decharges strekken zich niet uit tot frauduleuze onttrekkingen als hiervoor vastgesteld. Weliswaar zijn die onttrekkingen (gedeeltelijk) kenbaar uit de bankafschriften van de bankrekening van Zaanlandia, maar zij zijn niet kenbaar uit de jaarrekening of anderszins ter kennis van de algemene ledenvergadering gebracht. De verleende decharges staan dus niet in de weg aan toewijzing van de posten a en b.
3.2
Ook indien de boekhouding jaarlijkse gecontroleerd is geweest door een accountant en/of door een kascontrolecommissie, zoals [X] stelt en Zaanlandia betwist, staat dat niet in de weg aan toewijzing van de posten a en b. Waarom dat anders zou zijn, heeft [X] niet toegelicht.
3.21
Post e ziet op de kosten van het rapport van H&O. Het was redelijk om deze kosten te maken ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De hoogte van het bedrag is redelijk, zowel wat betreft het gehanteerde uurtarief als wat betreft het aantal in rekening gebrachte uren. In hoger beroep is onbetwist dat Zaanlandia het gevorderde bedrag daadwerkelijk aan H&O heeft betaald. Mocht H&O met Zaanlandia hebben afgesproken dat zij het bedrag aan Zaanlandia terugbetaalt indien het hof post e afwijst, dan regardeert dat [X] niet en is dat geen reden om post e af te wijzen. Het hof zal deze post dus alsnog toewijzen, anders dan de rechtbank heeft gedaan.
3.22
Het in totaal toewijsbare bedrag is:
Post a € 44.760,00
Post b 21.620,00
Post e 16.683,00
Post f 1.788,00
-------------- +
Totaal € 84.851,00
Het hof zal dit bedrag in het dictum opnemen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd. [X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. In het principaal appel van [X] faalt de (enige) grief. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. In het zelfstandige appel van Zaanlandia falen grief 1 en de impliciete grief (zie rov. 3.5 hiervoor) en slaagt grief 2. Aangezien partijen in dat appel dus over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten daarvan worden gecompenseerd. In het incidenteel appel van Zaanlandia faalt de (enige) grief. Dit appel was onnodig, omdat Zaanlandia al haar bezwaren had kunnen en moeten aanvoeren in haar zelfstandige appel, maar dat komt Zaanlandia niet op een proceskostenveroordeling te staan.

4.Beslissing

Het hof,
in de zaken met zaaknummers 200.229.187/01 en 200.232.803/01:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [X] jegens Zaanlandia een onrechtmatige daad heeft gepleegd die [X] kan worden toegerekend en verklaart tevens voor recht dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling jegens Zaanlandia als bedoeld in artikel 2:9 van het BW;
veroordeelt [X] tot betaling aan Zaanlandia van € 84.851,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Zaanlandia begroot op € 7.822,68;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zaanlandia begroot op € 1.952,00 aan verschotten en € 3.918,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
compenseert de kosten van het geding in het zelfstandig hoger beroep van Zaanlandia in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, M.M. Korsten-Krijnen en J.B. Huizink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.