ECLI:NL:GHAMS:2019:142
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst en toelating tot werkzaamheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bravilor Bonamat B.V. tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die het ontbindingsverzoek van Bravilor heeft afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer, [geïntimeerde], recht had om tot haar overeengekomen werkzaamheden te worden toegelaten, omdat er geen zwaarwegende belangen waren om haar niet toe te laten. Bravilor had eerder toestemming van het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar deze was geweigerd. Na een tweede verzoek werd de toestemming wel verleend, maar de kantonrechter oordeelde dat de discussie over het verval van de functie niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. In hoger beroep heeft Bravilor haar verzoek tot ontbinding ingetrokken, maar bleef de vraag of [geïntimeerde] tot haar werkzaamheden moest worden toegelaten. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had overwogen dat afwijzing van het ontbindingsverzoek in beginsel impliceert dat de werknemer recht heeft om tot de overeengekomen werkzaamheden te worden toegelaten, tenzij de werkgever zwaarwegende belangen heeft om dit te verhinderen. Het hof concludeerde dat Bravilor inderdaad zwaarwegende belangen had, omdat de functie van [geïntimeerde] inmiddels was vervallen. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter voor zover deze Bravilor had veroordeeld om [geïntimeerde] toe te laten tot haar werkzaamheden, en wees het verzoek van [geïntimeerde] af.