ECLI:NL:GHAMS:2019:1467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.239.996/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van een besluit van de Vereniging van Eigenaren en vervangende machtiging voor vloervervanging na lekkage

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van appartementsrechten in een gebouw, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die hun verzoek om vernietiging van een besluit van de Vereniging van Eigenaren (VvE) en een vervangende machtiging voor het vervangen van hun vloer afwees. De VvE had toestemming geweigerd voor het aanbrengen van een gelijkwaardige houten vloer zonder ondervloer, omdat dit in strijd zou zijn met het Huishoudelijk Reglement. De appellanten stelden dat de VvE verantwoordelijk was voor de lekkage die de noodzaak tot vervanging van de vloer veroorzaakte en dat de kosten voor de aanleg van een ondervloer voor hen onbetaalbaar waren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de VvE in redelijkheid de verzochte toestemming heeft kunnen weigeren, omdat de bepalingen in het Huishoudelijk Reglement en het Modelreglement 1992 niet onredelijk zijn. Het hof oordeelde dat de VvE zorgvuldig de belangen van alle leden had afgewogen en dat de weigering van de toestemming niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het hoger beroep van de appellanten is afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.239.996/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6664609 EA VERZ 18-137
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2019
inzake

1.[appellant sub 1] ,

en
2.
[appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H.G. Tienstra te Amsterdam,
tegen
DE VERENIGING VAN EIGENAARS GEBOUW “ [adres] ”,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.F.A. Havelaar te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en de VvE genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 31 mei 2018, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 2 mei 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog de verzoeken van [appellanten] zal toewijzen met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Op 7 augustus 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift van de VvE ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
11 december 2018. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van voornoemde advocaten het woord gevoerd, mr. Tienstra aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellanten] hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
De VvE heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 1.1 tot en met 1.10 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen het volgende.
a. Het gebouw aan de [adres] is bij akte op 28 augustus 1989 gesplitst in appartementsrechten . Bij deze akte is tevens een reglement van splitsing vastgesteld.
b. Het gebouw aan de [adres] bestaat thans uit de volgende appartementsrechten:
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte, gelegen in het souterrain van het gebouw;
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen op de belétage van het gebouw;
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen op de eerste verdieping van het gebouw;
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen op de tweede verdieping van het gebouw;
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen op de derde verdieping van het gebouw en
- rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning, gelegen op de vierde verdieping van het gebouw.
c. [appellanten] zijn eigenaar van de appartementsrechten rechtgevende op de eerste en de tweede verdieping van het gebouw aan de [adres] .
d. [appellanten] zijn van rechtswege lid van de VvE, opgericht bij akte van oprichting van 28 augustus 1989.
e. [A] en [B] zijn bestuurder van de VvE. [X] VVE Diensten B.V. is administratief beheerder van de VvE.
f. [appellanten] hebben te maken gehad met lekkage als gevolg waarvan de vloer op de eerste verdieping moet worden vervangen. Omdat de lekkage onder meer was te wijten aan een ondeugdelijke waterkering bij de aansluiting tussen de gevel en de erker, waarvoor de VvE verantwoordelijk is, heeft de opstalverzekeraar aan [appellanten] een schadevergoeding uitgekeerd. De opstalverzekeraar heeft echter geen kosten van ondervloeren willen vergoeden, omdat dergelijke ondervloeren niet aanwezig waren ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
g. In het Modelreglement 1992 behorende bij de splitsingsakte van de VvE is in artikel 17 het volgende opgenomen:

“5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.”

h. In het Huishoudelijk Reglement VvE [adres] , goedgekeurd op de vergadering van 19 februari 2017, is het volgende opgenomen:
Artikel 7. Vloeren
Lid 1. Het aanbrengen van harde vloerbedekking in de privé gedeelten, met uitzondering van de badkamer(s), de keuken(s), en de toiletruimte(n), is slechts toegestaan indien onder die vloerbedekking een isolerend materiaal wordt aangebracht. De vloerconstructie dient als ‘zwevende’ vloer dus geheel vrij van de bestaande ondervloer casu quo wandconstructie te worden uitgevoerd.”
i. In de agenda van de algemene ledenvergadering van de VvE van 18 januari 2018 is een verzoek van [appellanten] opgenomen om toestemming voor het (laten) leggen van een gelijkwaardige vloer als de huidige, door de lekkage getroffen houten visgraatvloer, die vervangen dient te worden.
j. Uit de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 18 januari 2018 blijkt dat een besluit is genomen waarbij de door [appellanten] gevraagde toestemming is geweigerd “omdat het niet duidelijk wordt om welke vloeren het gaat en of de vervanging zou voldoen aan de normen.”

3.De beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg met een beroep op het bepaalde in artikel 2:8 BW vernietiging verzocht van onder 2 sub j genoemde besluit van de VvE. Voorts hebben zij een vervangende machtiging verzocht om hun huidige vloer te vervangen door een gelijkwaardige vloer, hetgeen zij hebben verduidelijkt als “een houten vloer zonder ondervloer”. De kantonrechter heeft deze verzoeken bij de bestreden beschikking afgewezen. [appellanten] komen in hoger beroep tegen deze beschikking op.
3.2
[appellanten] hebben geen expliciete grieven geformuleerd in hun appelschrift. Het hof begrijpt uit de inhoud daarvan dat [appellanten] grieven tegen het oordeel van de kantonrechter dat de VvE in redelijkheid de verzochte toestemming heeft kunnen weigeren. [appellanten] hebben daartoe aangevoerd dat zij wensen af te zien van de aanleg van een ondervloer, omdat de - forse - kosten voor die ondervloer voor hun rekening komen en zij niet bij machte zijn deze kosten te betalen. De VvE staat een houten vloer zonder ondervloer met een beroep op voormeld artikel uit het Huishoudelijk Reglement niet toe. Dit Huishoudelijk Reglement is echter pas vastgesteld nadat bekend was geworden dat [appellanten] hun vloeren moesten vervangen. Bovendien waren niet [appellanten] , maar de VvE verantwoordelijk voor de lekkage. De bestuurder van de VvE, de onderbuurman van [appellanten] , heeft de wijziging van het Huishoudelijk Reglement voorgesteld. In geen enkel appartement van het gebouw is een zwevende houten vloer aangebracht. De wijziging van het Huishoudelijk Reglement wordt alleen op [appellanten] van toepassing verklaard, aldus steeds [appellanten] Dit is volgens [appellanten] in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zij hebben ten slotte benadrukt dat de verzochte toestemming
vervangingvan hun vloer betreft. De VvE heeft verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover aan de orde, bij de behandeling van de grief van [appellanten] worden betrokken.
3.3
Het hof begrijpt de stellingen van [appellanten] aldus dat zij kennelijk van mening zijn dat de VvE in dit geval een uitzondering dient te maken op artikel 7 lid 1 van het Huishoudelijk Reglement, welke bepaling eraan in de weg staat dat [appellanten] zonder het aanleggen van een ondervloer hun houten vloer kunnen vervangen. Zij erkennen met hun betoog evenwel dat deze bepaling een uitwerking vormt van de uitzondering op het verbod een houten vloer aan te brengen, zoals opgenomen in artikel 17 lid 5 van het op de onderhavige splitsing toepasselijke Modelreglement 1992 (zie hiervoor onder 2 sub g). Dat die uitwerking onredelijk is, is gesteld noch gebleken. Dat de VvE niet aanstuurt op directe vervanging door alle appartementseigenaars van hun bestaande vloeren door geluidswerende vloeren, maar genoemde regel eerst handhaaft op het moment dat een nieuwe vloer wordt aangelegd - kennelijk ongeacht de reden van die aanleg - is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en is ook geen met de redelijkheid en billijkheid strijdige aanpak. Deze benadering geeft veeleer blijk van een zorgvuldige afweging van de belangen van alle leden van de VvE. Ook [appellanten] werden pas aangesproken op het leggen van een ondervloer toen herstel en vervanging van hun vloer aan de orde kwam. Eerder was dit niet het geval. Dat de VvE kennelijk niet heeft gehandhaafd bij het appartement in het souterrain valt haar niet te verwijten, nu daar ook geen onderburen zijn: in dat licht valt niet in te zien welk belang met handhaving zou zijn gediend. Ook het hof oordeelt derhalve dat de VvE bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen geen uitzondering te maken op het Huishoudelijk Reglement en de verzochte toestemming te weigeren. Dat het in dit geval gaat om vervanging van een vloer als gevolg van een lekkagevoorval waarvoor de VvE verantwoordelijk was, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op hetgeen [appellanten] in deze zaak verzoeken in het petitum en overigens ook de door [appellanten] zelf in de stukken geformuleerde inzet van deze procedure, behoeven de stellingen betreffende de hoogte van de met de ondervloer gemoeide kosten en de overige stellingen betreffende de opgevoerde schade geen bespreking.
3.4
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. De bestreden beslissing zal worden bekrachtigd.
3.5
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de VvE gevallen, op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Toorman, C.C. Meijer en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.