4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“8. Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt - voor zover van belang - als volgt:
”1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (…).
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5)”
9. Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
10. De rechtbank stelt voorop dat op eiser, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan.
11. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet IB 2001, zijn extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet aan te merken als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, zulks tot een volgens bij ministeriële regeling te stellen bedrag. De dieetkostenregeling is opgenomen in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 (hierna: URIB 2001).
12. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van dieetkosten van het door zijn echtgenote gevolgde dieet (dieetnummer 30). Het dieet is voorgeschreven door een oncologisch verpleegkundige. De echtgenote heeft geen separate dieetvoeding voorgeschreven dan wel verstrekt gekregen, maar zij moest gezien de aandoening en behandeling wel energieverrijkt en eiwit verrijkt eten. Ter zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat de behandeld arts in de verklaring het dieet zelf niet heeft ontkracht, maar dat zij slechts verklaart dat geen dieetvoeding is voorgeschreven.
13. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser geen recht heeft op aftrek van dieetkosten, omdat de dieetverklaring niet door een arts is afgegeven en de behandeld arts ontkent dat er een dieet is voorgeschreven.
14. De rechtbank overweegt dat eiser geen recht heeft op aftrek van dieetkosten, omdat de dieetverklaring niet is ondertekend door een arts. De stempels op de dieetverklaring volstaan niet. De stelling van eiser dat het dieet is voorgeschreven door een oncologisch verpleegkundige kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat volgens het bepaalde in artikel 37, vijfde lid, onder a, van de URIB 2001 het voorschrift moet worden afgegeven door een medicus of een diëtist. Een verpleegkundige is geen medicus. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het dieet niet is voorgeschreven door een arts. De behandeld arts heeft expliciet verklaard dat er geen indicatie bestond voor dieetvoeding. Er wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, onder f, van de Wet IB 2001 en artikel 37 van de URIB 2001. De stelling van eiser dat de arts het dieet niet heeft ontkracht maar slechts heeft verklaard dat geen dieetvoeding is voorgeschreven kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank leidt, mede gelet op de vraagstelling van verweerder, uit de verklaring van de arts af dat er geen indicatie voor een dieet bestond en dus ook niet voor dieetvoeding.
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
15. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit worden gedaan voor:
(…)
d. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.”
16. Dit artikel is nader uitgewerkt in artikel 38, eerste lid, van de URIB 2001. Daarin is onder meer als voorwaarde opgenomen dat de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.
17. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor extra kleding en beddengoed in verband met de ziekte van zijn echtgenote. De echtgenote heeft borstkanker gehad en was na de medische behandeling (bestraling) genoodzaakt om zich tweemaal per dag in te smeren met een vettige crème. Door het insmeren werden haar kleding, nachthemden en lakens veel eerder vies en moest zij veel vaker wassen en haar bed verschonen.
18. Verweerder heeft primair het standpunt ingenomen dat eiser geen recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor extra kleding en beddengoed, omdat de huidproblematiek van de echtgenote niet door een arts is bevestigd. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat als sprake is van een ziekte en de ziekte langer dan een jaar heeft geduurd, de aftrek vastgesteld moet worden op € 155, naar tijdsgelang berekend op basis van een half jaar.
19. De rechtbank overweegt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte van de echtgenote tenminste een jaar heeft geduurd. De echtgenote is in 2013 ziek geworden en is ook in dat jaar behandeld (bestraald). Door de bestraling is haar huid beschadigd geraakt met als gevolg een erg droge, pijnlijke en trekkende huid. Verweerder heeft dit ook niet betwist. De beschadigde huid is naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks gevolg van de medische behandeling en dus een rechtstreeks gevolg van de ziekte.
20. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het door hem ingenomen primaire standpunt dat eiser geen recht heeft op aftrek.
21. De echtgenote heeft zelf verklaard dat zij tot medio 2015 tweemaal per dag vethoudende crème heeft gebruikt om de door de bestraling beschadigde huid vochtig en soepel te houden. De rechtbank acht het aannemelijk dat het dagelijks insmeren van de huid met vethoudende crème heeft geleid tot uitgaven voor extra kleding en beddengoed. De rechtbank overweegt dat eiser, gelet op het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van de URIB 2001, recht heeft op aftrek van een bedrag van € 155, zijnde de helft van € 310, omdat de huidaandoening tot medio 2015 tot gevolg had dat uitgaven zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor het gehele jaar aftrek toe te kennen, omdat de echtgenote zelf heeft verklaard dat zij sinds medio 2015 niet meer dagelijks crème gebruikt doch alleen indien sprake is van temperaturen rond het nulpunt en indien sprake is van droge lucht.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aftrek specifieke zorgkosten bedraagt € 1.044. De uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij meer bedragen dan € 913 (artikel 6.20, eerste lid, van de Wet IB 2001). Er komt een bedrag van € 131 voor aftrek in aanmerking. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt vastgesteld op € 44.268.”