ECLI:NL:GHAMS:2019:161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
23-004668-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake huisvredebreuk, poging tot zware mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 december 2016 was gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor huisvredebreuk, poging tot zware mishandeling en vernieling, waarbij het slachtoffer meerdere keren door de verdachte was geschopt en gestampt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en had een contactverbod opgelegd. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat de verdachte niet ontvankelijk zou worden verklaard, maar het hof besloot de zaak inhoudelijk te behandelen.

Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar verhoogde de gevangenisstraf tot vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt om contact op te nemen met het slachtoffer voor de duur van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €1.115,50 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een zwaardere straf rechtvaardigden, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten, wat in zijn nadeel woog.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004668-16
datum uitspraak: 23 januari 2019
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-194256-16 en 15-202435-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk verklaart in het hoger beroep. Het hof is in dit bijzondere geval van oordeel dat er een belang is gediend bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep, dat is gelegen in de strafoplegging. Het hof zal de advocaat-generaal dan ook niet volgen in zijn vordering.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep. Dit vonnis (met inbegrip van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging) zal dus worden bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissingen omtrent de strafoplegging en die naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en het hof vervangt het door de politierechter tot het bewijs gebezigde bewijsmiddel VIII door het navolgende:
Een geneeskundige verklaring van 21 september 2016, opgemaakt door [naam], verbonden aan huisartsenpost West-Friesland te Hoorn betreffende [slachtoffer].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Contactdatum: 20-9-2016.
Beoordeling: in elkaar geslagen door een stel jongeren. Geschopt op het hoofd, in zij, last van arm en hand. Zit vreselijk te trillen. In elkaar gezakt. Braakneigingen. Matig trauma schedel. Schedelhematoom.
(ASS) In zijn huis meerdere malen geschopt tegen arm en tegen zijn hoofd. Hierbij ook gevallen op zijn achterhoofd.
(O) Huid: excoriaties thv horloge links, verder thv boven ooglid en temporaal links.
(E) (ASS) hoofdletsel.

Oplegging van straf en vrijheidsbeperkende maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft, naast algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden een locatie- en een contactverbod gesteld en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, poging tot zware mishandeling en vernieling, steeds met betrekking tot hetzelfde slachtoffer.
Een buurtbewoner schoot een oudere man te hulp die werd lastig gevallen door de verdachte en de medeverdachte. Hierop keerden zij zich tegen deze buurtbewoner. Daarna zijn zij diens woning binnengedrongen en hebben zij diens vorderingen om te vertrekken genegeerd. Bij het geweld dat vervolgens werd toegepast, heeft de verdachte het slachtoffer met kracht en meermalen tegen het hoofd geschopt en daarop gestampt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Ook heeft de verdachte een raam van de woning van het slachtoffer ingeschopt. Door dit alles is het slachtoffer, naast financiële schade, pijn en letsel (waaronder een hersenschudding) toegebracht en is er een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke en lichamelijke integriteit. Dat het slachtoffer hieraan geen zwaar lichamelijk letsel heeft over gehouden, is niet te danken aan de verdachte maar aan de geluksfactor. Daar komt nog bij dat het geweld is gepleegd op de plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig had moet kunnen voelen. Het is een algemene ervaringsregel dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven, de poging tot zware mishandeling in het bijzonder, grote emotionele impact hebben op de slachtoffers. Gebleken is dat het slachtoffer met angstklachten en gevoelens van onveiligheid is komen te kampen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 28 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een feit met een geweldscomponent. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Van omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken is het hof niet gebleken.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf hier passend en geboden kan worden geacht. De straf die door de eerste rechter is opgelegd doet daarbij onvoldoende recht aan de aard en de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde. Voorts ziet het hof geen enkele aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten.
Daarnaast wordt een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd teneinde te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw jegens het slachtoffer schuldig maakt aan strafbare feiten of ander belastend gedrag. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens het slachtoffer - er zijn sterke aanwijzingen dat de verdachte en de medeverdachte zich enige tijd geleden weer provocerend naar de benadeelde partij hebben opgesteld - zal het hof bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze beloopt € 1.115,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de benadeelde partij een vergoeding van proceskosten van € 71 gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.132,02, waarbij de politierechter de proceskosten als materiële schade voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Deze opgevoerde schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico zorgverzekering € 315,50
  • immateriële schade
€ 1.115,50
Deze opgevoerde proceskosten bestaan uit:
reiskosten in verband met de terechtzitting € 16,52
tegemoetkoming in verband met de terechtzitting opgenomen
verlofuren
€ 54,48 +
€ 71,00
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte, die de vordering niet heeft weersproken, rechtstreeks materiële schade heeft geleden in de vorm van het opsouperen van het eigen risico bij de zorgverzekering van € 315,50.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist, in het bijzonder niet voor wat betreft het optreden van zulke schade en het causale verband met het bewezen geachte feitencomplex. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid, overeenkomstig het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, schatten op € 800.
Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij en de gewelddadige wijze waarop dit heeft plaatsgehad;
- de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen, te weten een hersenschudding, een schram op zijn hoofd en een schram op zijn scheenbeen;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij hierdoor gedurende twee weken (bonkende) hoofdpijn heeft ondervonden, veel moeite heeft gehad met het uitvoeren van zijn werk en zich moeilijk kon concentreren;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij - ook thans nog - angst ervaart om de verdachte tegen te komen;
- de omstandigheid dat het incident zich in en bij de eigen woning van de benadeelde partij heeft voorgedaan, hetgeen bij hem serieus te nemen gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt;
Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag ter compensatie van materiële en immateriële schade, tot vergoeding waarvan de verdachte is gehouden, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als na te melden.
Nu a) de als proceskosten gevorderde reiskosten voldoende zijn onderbouwd en uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 december 2016 blijkt dat de benadeelde partij daar is verschenen, b) de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep een toelichting heeft gegeven op zijn verlofuren als bakker en c) van de zijde van de verdachte deze kosten niet zijn betwist, komen ook de gevraagde proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Het hof wijst de eerste rechter er op dat kosten in verband met het bijwonen van een benadeelde partij van een terechtzitting niet als schadepost kunnen worden toegewezen, maar dienen te worden geschaard onder de proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905).
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 63, 138, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen omtrent de strafoplegging en die naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid,inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren na het onherroepelijk worden van dit arrest op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op 29 maart 1967, of zijn gezinsleden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.115,50 (duizend honderdvijftien euro en vijftig cent) bestaande uit € 315,50 (driehonderdvijftien euro en vijftig cent) materiële schade en
€ 800 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte hoofdelijk met zijn mededader in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
71,00 (eenenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.115,50 (duizend honderdvijftien euro en vijftig cent) bestaande uit € 315,50 (driehonderd vijftien euro en vijftig cent) materiële schade en € 800 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 september 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige (met inbegrip van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging), met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004668-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 23 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. W.M.C. Tilleman, raadsheer,
mr. M.C.W. van der Voort, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.D.J. Teengs Gerritsen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.