ECLI:NL:GHAMS:2019:162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
23-004787-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in verband met huisvredebreuk, mishandeling en rijden onder invloed

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor huisvredebreuk, mishandeling van een vriend en rijden onder invloed zonder rijbewijs. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 16 december 2016. De tenlastelegging omvatte onder andere het wederrechtelijk binnendringen in een woning, mishandeling van een slachtoffer en het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan deze feiten, waarbij geweld is gebruikt en de persoonlijke integriteit van de slachtoffers is aangetast. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot beperking van de vrijheid in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de teruggave van de in beslag genomen auto aan de moeder van de verdachte gelast. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004787-16
datum uitspraak: 23 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-194379-16 (hierna:
zaak A) en 15-207820-16 (hierna:
zaak B) en 96-110508-16 (hierna:
zaak C), alsmede 15-123971-15 (TUL), 96-247220-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1995,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A:

1.hij op of omstreeks 20 september 2016 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning, gelegen aan [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s) wederrechtelijk is binnengedrongen en/of (vervolgens) zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;

2.hij op of omstreeks 20 september 2016 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht)

- te duwen en/of
- meer malen op/tegen zijn hoofd te schoppen en/of te trappen en/of
- meer malen, althans eenmaal, op/tegen zijn be(e)n(en), althans zijn lichaam, te schoppen en/of te trappen;
zaak B:
hij op of omstreeks 11 oktober 2016 te Hoorn, althans in Nederland, [slachtoffer 2] (zijn vriendin) heeft mishandeld door haar
- tegen de arm(en), althans het lichaam, te slaan en/of
- tegen de be(e)n(en), althans het lichaam, te trappen;
zaak C:

1.hij op of omstreeks 2 april 2016 te Hoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 525 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;

2.hij op of omstreeks 2 april 2016 te Hoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Van Dedemstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging, een andere beslissing ten aanzien van de benadeelde partij en tevens tot een andere beslagbeslissing komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:

1.hij op 20 september 2016 in de gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 1], wederrechtelijk is binnengedrongen en vervolgens zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;

2.hij op 20 september 2016 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht)

- te duwen en
- meermalen op/tegen zijn hoofd te schoppen en
- meermalen tegen zijn be(e)n(en) en zijn lichaam te schoppen en te trappen;
zaak B:
hij op 11 oktober 2016 te Hoorn [slachtoffer 2] (zijn vriendin) heeft mishandeld door haar
- tegen de armen te slaan en
- tegen de benen te trappen.
zaak C:

1.hij op 2 april 2016 te Hoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 525 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;

2.hij op 2 april 2016 te Hoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde;

Hetgeen in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten last gelegde
1. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII, met dien verstande dat in bewijsmiddel VIII worden geschrapt de zinnen: “Ik kan niet met 100% zekerheid zeggen dat ik niet heb geschopt, dat weet ik niet meer.” en “Ik was me niet bewust van alles.”

Ten aanzien van zaak B

2. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen XIV, XV en XVI.

Ten aanzien van het in zaak C onder 1 en 2 ten last gelegde

3. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen IX, X, XI en XIII, met dien verstande dat in bewijsmiddel XI achter “de RDW” wordt ingevoegd “van 2 april 2016”.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in een woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft naast algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarden een locatie- en een contactverbod gesteld en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Aan het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde is de verdachte in eerste aanleg schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof met betrekking tot de strafoplegging dezelfde beslissingen neemt.
De raadsman heeft het hof verzocht het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. In plaats van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft de raadsman voorgesteld de verdachte een taakstraf op te leggen, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat de verdachte de afgelopen 2 jaren geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. De raadsman heeft het hof voorts verzocht geen bijzondere voorwaarden te stellen als er een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan huisvredebreuk en een mishandeling. Een buurtbewoner schoot een oudere man te hulp die werd lastig gevallen door de verdachte en de medeverdachte. Hierop keerden zij zich wijze tegen die buurtbewoner. Daarna zijn zij diens woning binnengedrongen en hebben zij diens vorderingen om te vertrekken genegeerd. Bij het geweld dat vervolgens werd toegepast heeft de verdachte het slachtoffer geschopt. Zijn mededader heeft het slachtoffer tegen het hoofd geschopt en daarop gestampt, terwijl deze op de grond lag. Door dit alles is het slachtoffer pijn en letsel (waaronder een hersenschudding) toegebracht en is er een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke en lichamelijke integriteit. Daar komt nog bij dat het geweld is gepleegd op de plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Gebleken is dat het slachtoffer met angstklachten en gevoelens van onveiligheid is geconfronteerd.
Daarnaast heeft de verdachte zijn toenmalige vriendin op forse wijze mishandeld door haar te slaan en te trappen. Het is algemeen bekend dat mishandelingen grote emotionele impact kunnen hebben op slachtoffers. Daar komt in dit geval nog bij dat het slachtoffer is mishandeld door de persoon bij wie zij zich in die tijd juist veilig mocht voelen.
Daarnaast heeft de verdachte onder invloed van alcohol in een personenauto gereden, ook nog eens zonder daarbij in het bezit te zijn van een rijbewijs. Dit zijn ernstige feiten die andere weggebruikers potentieel in groot gevaar brengen. De verdachte heeft zich ten onrechte in het geheel niet om deze risico’s bekommerd.
Het gebruik van alcohol lijkt bij alle bewezenverklaarde feiten een negatieve rol te hebben gespeeld. Het wordt hoog tijd dat de verdachte dit gaat inzien en zich volgens deze inzichten gaat gedragen. Hetgeen hij daarover in eerste aanleg heeft verklaard, acht het hof bepaald ontoereikend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2018 is hij eerder meermalen voor rijden onder invloed van alcohol en rijden zonder rijbewijs onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Van omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken is het hof niet gebleken.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf hier passend en geboden kan worden geacht. De straf die de eerste rechter heeft opgelegd doet daarbij onvoldoende recht aan de aard en de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde. Het hof ziet geen enkele aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten. Hieruit spreekt dat in deze zaak niet worden volstaan met het opleggen van een taakstraf, noch met een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en zal het hof ook, om diezelfde reden, geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast wordt een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw jegens het slachtoffer schuldig maakt aan strafbare feiten of ander belastend gedrag. Er zijn sterke aanwijzingen dat de verdachte en de medeverdachte zich enige tijd geleden opnieuw provocerend jegens de benadeelde partij hebben opgesteld. Het hof houdt er daarom ernstig rekening mee dat de verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens het slachtoffer en zal bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de politierechter te bevestigen om de in beslag genomen personenauto met kenteken [kenteken] verbeurd te verklaren. Het hof is echter met de raadsman van oordeel dat de auto aan [naam], de moeder van de verdachte, moet worden teruggegeven of dat, indien teruggave niet meer mogelijk is in verband met de vervreemding van de auto, moet worden overgegaan tot de uitbetaling van de prijs die dat voertuig bij verkoop heeft opgebracht of redelijkerwijs zou hebben opgebracht. Gebleken is dat de in zaak C bewezen verklaarde feiten met behulp van die personenauto zijn begaan. Echter, niet genoegzaam is komen vast te staan dat [naam] er bekend mee was of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
de verdachtede auto bij uitlening zou
besturen. Hoewel zij ervan op de hoogte was dat de verdachte geen rijbewijs heeft en hem de autosleutels heeft meegegeven, ging zij er van uit – en mocht zij er van uitgaan – dat een vriend van de verdachte, die in het bezit was van een rijbewijs, de auto zou gaan besturen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze beloopt € 1.115,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de benadeelde partij een vergoeding van proceskosten van € 71 gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.132,02, waarbij de politierechter de proceskosten als materiële schade voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Deze opgevoerde schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico zorgverzekering € 315,50
  • immateriële schade
€ 1.115,50
Deze opgevoerde proceskosten bestaan uit:
reiskosten in verband met de terechtzitting € 16,52
tegemoetkoming in verband met de terechtzitting opgenomen
verlofuren
€ 54,48 +
€ 71,00
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte, die de vordering niet heeft weersproken, rechtstreeks materiële schade heeft geleden in de vorm van het opsouperen van het eigen risico van de zorgverzekering van € 315,50.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist, in het bijzonder niet voor wat betreft het optreden van zulke schade en het causale verband met het bewezen geachte feitencomplex. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid, overeenkomstig het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, schatten op € 800.
Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij en de gewelddadige wijze waarop dit heeft plaatsgehad;
- de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen, te weten een hersenschudding, een schram op zijn hoofd en een schram op zijn scheenbeen;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij hierdoor gedurende twee weken (bonkende) hoofdpijn heeft ondervonden, veel moeite heeft gehad met het uitvoeren van zijn werk en zich moeilijk kon concentreren;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij - ook thans nog - angst ervaart om de verdachte tegen te komen;
- de omstandigheid dat het incident zich in en bij de eigen woning van de benadeelde partij heeft voorgedaan, hetgeen bij hem serieus te nemen gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt.
Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag ter compensatie van materiële en immateriële schade, tot vergoeding waarvan de verdachte is gehouden, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als na te melden.
Nu a) de als proceskosten gevorderde reiskosten voldoende zijn onderbouwd en uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 december 2016 blijkt dat de benadeelde partij daar is verschenen, b) de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep een toelichting heeft gegeven op zijn verlofuren als bakker en c) van de zijde van de verdachte deze kosten niet zijn betwist, komen ook de gevraagde proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Het hof wijst de eerste rechter er op dat kosten in verband met het bijwonen van een benadeelde partij van een terechtzitting niet als schadepost kunnen worden toegewezen, maar dienen te worden geschaard onder de proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905).
Het hof ziet, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen aanleiding om – gelet op het kleinere aandeel dat de verdachte in de mishandeling heeft gehad ten opzichte van zijn mededader – de verdachte slechts te verplichten tot het betalen van een derde van de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat de verdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 57, 62, 63, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerleggingen
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van:
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2015 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren en
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in de zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag 2] 1967, noch met de leden van zijn gezin.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de
teruggaveaan [naam] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto (merk: Kia) met kenteken [kenteken], althans de uitbetaling aan haar van de prijs die het voertuig bij verkoop heeft opgebracht of redelijkerwijs zou hebben opgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.115,50 (duizend honderdvijftien euro en vijftig cent) bestaande uit € 315,50 (driehonderdvijftien euro en vijftig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte hoofdelijk met zijn mededader in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
71,00 (eenenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.115,50 (duizend honderdvijftien euro en vijftig cent) bestaande uit € 315,50 (driehonderdvijftien euro en vijftig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 september 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2015, parketnummer 15-123971-15, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2016, parketnummer 96-247220-15, te weten van een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2019.
[…]