In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, specifiek MDMA en cocaïne, op 25 augustus 2017 in Amsterdam. De verdachte werd staande gehouden wegens het negeren van een rood verkeerslicht. Bij controle bleek hij meerdere antecedenten op het gebied van de Opiumwet te hebben, wat leidde tot een fouillering. Tijdens deze fouillering vluchtte de verdachte en gooide hij een plastic zakje met verdovende middelen weg in een bosschage. Het hof oordeelde dat de middelen niet bij de fouillering waren aangetroffen, maar na de vlucht van de verdachte, waardoor het verweer van onrechtmatige fouillering niet opging. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad 5 tabletten MDMA en 1,43 gram cocaïne. Het eerdere vonnis werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld.