ECLI:NL:GHAMS:2019:1920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
16 juni 2019
Zaaknummer
200.238.943/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onvoldoende verantwoording

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat appellante niet of onvoldoende verantwoording had afgelegd over de besteding van het pgb dat aan haar was toegekend. De zaak betreft de periode van 2013 tot en met 2014, waarin Zilveren Kruis aan appellante in totaal € 51.946,60 aan pgb had verstrekt. Van dit bedrag heeft Zilveren Kruis een deel teruggevorderd, omdat appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de formele rechtskracht van de besluiten van Zilveren Kruis heeft erkend en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder haar gezondheidstoestand, niet voldoende zijn om de formele rechtskracht van de besluiten te doorbreken. Het hof heeft de grieven van appellante verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij appellante is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.238.943/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/624183 / HA ZA 17-196
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2019
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
ZILVEREN KRUIS ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper te Enschede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Zilveren Kruis genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 16 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2018, onder bovenvermeld zaak-/rol- nummer gewezen tussen Zilveren Kruis als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van depot, nummer 22/2018.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Zilveren Kruis zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Zilveren Kruis in de kosten van het geding in beide instanties.
Zilveren Kruis heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
– uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2. Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat daarbij om de volgende feiten.
2.1.
Zilveren Kruis was op grond van de tot 1 januari 2015 geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen als zorgkantoor en voerde in dat verband (onder meer) de regeling van het Persoonsgebonden Budget (hierna: pgb) uit. Met een pgb kan iemand die zorg nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd (de budgethouder) zelf hulp en begeleiding inkopen.
2.2.
Bij besluit van 13 december 2012 is aan [appellante] een pgb toegekend ter hoogte van € 26.448,55 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Het pgb is door Zilveren Kruis in de vorm van voorschotten aan [appellante] verstrekt.
Bij besluit van 23 december 2013 is aan [appellante] een pgb toegekend ter hoogte van € 25.498,05 voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Het pgb is eveneens in de vorm van voorschotten aan [appellante] verstrekt.
2.3.
Bij besluit van 9 september 2015 is van het toegekende pgb over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een bedrag ter hoogte van € 17.304,32 als niet verantwoord teruggevorderd.
2.4.
Bij besluit van 11 september 2015 is van het toegekende pgb over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2014 een bedrag ter hoogte van € 25.498,05 als niet verantwoord teruggevorderd.
2.5.
Bij brief van 19 mei 2016 is [appellante] gesommeerd tot de betaling van € 46.552,56.
2.6.
Bij besluit van 3 juni 2017 heeft Zilveren Kruis het toegekende en teruggevorderde pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 herzien en een bedrag ter hoogte van € 11.068,08 als niet verantwoord teruggevorderd.

3.Beoordeling

3.1.
Zilveren Kruis heeft in de eerste aanleg van deze procedure gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 42.802,37, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Zij heeft het in hoofdsom gevorderde bedrag in de loop van de procedure verminderd met een bedrag van € 14.047,50.
Zilveren Kruis heeft aangevoerd dat zij het gevorderde bedrag onverschuldigd aan [appellante] heeft betaald, nu [appellante] niet of onvoldoende aan haar verplichting tot het afleggen van verantwoording heeft voldaan en de besluiten formele rechtskracht hebben.
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, samengevat, het volgende overwogen. Gesteld noch gebleken is dat tegen de beschikkingen van 9 september 2015 (met betrekking tot het jaar 2013) en 3 juni 2017 (met betrekking tot het jaar 2014) nog bezwaar- of beroepsprocedures lopen, zodat deze beschikkingen formele rechtskracht hebben. De door [appellante] genoemde omstandigheden op grond waarvan zij het gevorderde bedrag niet verschuldigd zou zijn, zijn niet aan te merken als bijzondere bijkomende omstandigheden die aanleiding geven een uitzondering te maken op het beginsel van formele rechtskracht. Dat betekent dat [appellante] in de onderhavige procedure geen inhoudelijk verweer meer kan voeren tegen de beschikkingen en dat de inhoud van die beschikkingen de rechtbank tot uitgangspunt strekt. Daarom moet Zilveren Kruis worden gevolgd in haar standpunt dat [appellante] over de jaren 2013 en 2014 niet of onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. De rechtbank heeft [appellante] vervolgens veroordeeld tot betaling van de in de beschikkingen van 9 september 2015 en 3 juni 2017 vermelde, niet verantwoorde bedragen van € 17.304,32 respectievelijk € 11.068,08, in totaal een bedrag van € 28.372,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. [appellante] is als de overwegend in het ongelijk gestelde partij belast met de kosten van het geding.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.4.
[appellante] heeft in het kader van
grief Iaangevoerd dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 9 september 2015 en dat dit bezwaar bij ‘schrijven van 6 juli 2015’ gedeeltelijk gegrond is verklaard. De in die brief aangekondigde nieuwe beschikking heeft [appellante] echter nooit ontvangen, zodat zij geen gelegenheid heeft gehad daartegen in beroep te gaan, er geen formele rechtskracht bestaat en de rechtbank de vordering van Zilveren Kruis inhoudelijk had moeten beoordelen.
3.5.
De grief faalt. Het door [appellante] als ‘schrijven van 6 juli 2015’ aangeduide stuk betreft een besluit op bezwaar, waarbij Zilveren Kruis uit coulance alsnog een bedrag als door [appellante] verantwoord heeft geaccepteerd. Het besluit op bezwaar van 6 juli 2015 is gevolgd door de beschikking van 9 september 2015, waarin het besluit van 6 juli 2015 is verwerkt. Niet in geschil is dat [appellante] de beschikking van 9 september 2015 heeft ontvangen. Zij heeft geen bezwaar of beroep daartegen ingesteld. Grief I kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat de beschikking van 9 september 2015 geen formele rechtskracht heeft.
3.6.
Grief IIbetreft het besluit van 3 juni 2017 waarop Zilveren Kruis (uiteindelijk) haar vordering betreffende het jaar 2014 heeft gebaseerd. [appellante] heeft betoogd dat de in eerste aanleg in het geding gebrachte beschikking niet haar adres vermeldt, maar een postbusnummer in Zwolle dat niet van haar is. Zij heeft deze beschikking dus nooit ontvangen en geen bezwaar of beroep daartegen kunnen instellen.
3.7.
Zilveren Kruis heeft aangevoerd dat aanvankelijk inderdaad een beschikking subsidievaststelling van 3 juni 2017 met een onjuiste adressering is gemaakt, maar dat is onderkend en vervolgens is een (inhoudelijk gelijkluidende) nieuwe beschikking van 3 juni 2017 vervaardigd met de juiste adressering, welke laatste beschikking naar [appellante] is gestuurd. Zilveren Kruis bestrijdt primair dat deze beschikking [appellante] niet heeft bereikt. Subsidiair betoogt zij dat [appellante] de beschikking subsidievaststelling van 3 juni 2017 in ieder geval heeft ontvangen, omdat deze als productie is gevoegd bij de in eerste aanleg genomen akte van 20 juli 2017. Ook daarna heeft [appellante] geen bezwaar tegen deze beschikking ingesteld, zodat de beschikking van 3 juni 2017 formele rechtskracht heeft, aldus Zilveren Kruis.
3.8.
Zelfs indien wordt aangenomen dat [appellante] de beschikking subsidievaststelling niet omstreeks 3 juni 2017 heeft ontvangen, dan nog kan de grief [appellante] niet baten. Vast staat immers dat dat besluit in eerste aanleg in het geding is gebracht bij akte van 20 juli 2017. [appellante] heeft het besluit dus in ieder geval ontvangen. Het hof acht niet van wezenlijk belang dat het bij de akte van 20 juli 2017 gevoegde besluit van 3 juni 2017 een onjuiste adressering bevat, nu deze beschikking [appellante] heeft bereikt in het kader van de procedure in eerste aanleg en onmiskenbaar betrekking heeft op het aan haar toegekende pgb voor het jaar 2014. [appellante] had derhalve na ontvangst van de akte van 20 juli 2017 bezwaar kunnen instellen tegen het daarbij gevoegde besluit van 3 juni 2017. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar rekening. Grief II kan derhalve evenmin tot de conclusie leiden dat de beschikking van 3 juni 2017 geen formele rechtskracht heeft.
3.9.
Met
grief IIIbetoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de bijzondere omstandigheden die hieruit bestaan dat [appellante] inmiddels 77 jaar is, een zware beroerte heeft gehad, bedlegerig is en niet meer kan praten. Deze omstandigheden zijn zodanig klemmend dat het beginsel van formele rechtskracht dient te worden gepasseerd en dat [appellante] alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld verweer te voeren tegen de vordering.
3.10.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de burgerlijke rechter, indien de geldigheid van een besluit in geschil is, terwijl tegen dat besluit een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet of tevergeefs is benut, op grond van het beginsel van de formele rechtskracht ervan dient uit te gaan dat het besluit zowel wat betreft haar wijze van totstandkoming als wat betreft haar inhoud in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan het beginsel van formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden gemaakt.
3.11.
Hoe betreurenswaardig de gezondheidstoestand van [appellante] inmiddels ook is, dat neemt niet weg dat de door haar genoemde omstandigheden, ook naar het oordeel van het hof, niet kwalificeren als omstandigheden die ertoe moeten leiden dat een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de formele rechtskracht. Dit geldt te meer omdat niet is gesteld of gebleken dat deze omstandigheden eraan in de weg hebben gestaan de wettelijk verplichte verantwoording van de besteding van het in 2013 en 2014 toegekende pgb te geven en de openstaande bezwaar- en/of beroepsprocedures te benutten.
3.12.
Het bewijsaanbod van [appellante] heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit als niet ter zake dienend wordt verworpen.
3.13.
De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zilveren Kruis begroot op € 1.978,= aan verschotten en € 1.391,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, J.C. Toorman en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.