ECLI:NL:GHAMS:2019:1921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
16 juni 2019
Zaaknummer
200.238.949/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordingsplicht budgethouder en terugvordering van Persoonsgebonden Budget in beschermingsbewind

In deze zaak gaat het om de verantwoordingsplicht van een budgethouder met betrekking tot de besteding van een toegekend Persoonsgebonden Budget (pgb) in het kader van beschermingsbewind. De appellante, Zeker Financiële Zorgverlening B.V., is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. als eiseres was opgetreden. De kantonrechter had beslist dat Zeker, als bewindvoerder van de onder bewind gestelde [X], aansprakelijk was voor de terugvordering van onterecht ontvangen pgb-bedragen. De zaak draait om de vraag of Zeker voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het pgb en of Zilveren Kruis ontvankelijk is in haar vordering. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder verantwoordelijk is voor het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb, ook voor bedragen die zijn verstrekt vóór de onderbewindstelling. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de terugvordering van het pgb voor het jaar 2013, maar bekrachtigt de beslissing voor het jaar 2014. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.238.949/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 5891176 / CV EXPL 17-8758
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2019
inzake
ZEKER FINANCIËLE ZORGVERLENING B.V., gevestigd te Almere,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[X], wonend te [woonplaats]
appellante,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
ZILVEREN KRUIS ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper te Enschede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Zeker en Zilveren Kruis genoemd en de onder bewind gestelde wordt aangeduid als [X] .
Zeker is bij dagvaarding van 16 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 19 januari 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Zilveren Kruis als eiseres en Zeker als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord,
- akte van depot, nummer [nummer] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
Zeker heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Zilveren Kruis zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Zilveren Kruis heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje Feiten en omstandigheden, nummers 1 tot en met 7, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Zilveren Kruis was op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen als zorgkantoor. In die hoedanigheid was zij belast met de uitvoering van de wet- en regelgeving inzake het Persoonsgebonden Budget (hierna: pgb). Met een pgb kan iemand die zorg nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd (de budgethouder) zelf hulp en begeleiding inkopen.
2.2.
Uit een beschikking van 25 april 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam blijkt onder meer dat de goederen die (zullen) toebehoren aan [X] op 28 mei 2015 onder bewind zijn gesteld. Bij de beschikking van 25 april 2016 is Zeker benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
2.3.
Bij beschikking van 13 december 2012 is aan [X] een pgb toegekend voor het gehele jaar 2013 ter hoogte van € 12.443,55 (netto). Bij beschikking van 23 december 2013 is aan [X] een pgb toegekend voor het gehele jaar 2014 ter hoogte van € 11.809,05 (netto).
2.4.
De toegekende bedragen zijn als voorschotten door Zilveren Kruis aan [X] verstrekt. [X] was vervolgens verplicht om verantwoording af te leggen over de besteding van het ontvangen pgb.
2.5.
Bij beschikking van 2 mei 2014 heeft Zilveren Kruis de verantwoording van de kosten door [X] voor het pgb over de maanden januari 2013 tot en met juni 2013 afgekeurd. [X] heeft op 28 mei 2014 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Bij beslissing op bezwaar van 6 juli 2015 heeft Zilveren Kruis het bezwaar ongegrond verklaard. Wel heeft Zilveren Kruis uit coulance een bedrag van € 4.344,= alsnog als verantwoorde zorg geaccepteerd. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld.
2.6.
Bij beschikking van 22 april 2015 heeft Zilveren Kruis van het toegekende pgb over 2013 een bedrag van € 1.705,81 als onvoldoende verantwoord teruggevorderd van [X] . Het hiervoor genoemde bedrag van € 4.344,= is daarin (al) verwerkt. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt door [X] .
2.7.
Bij beschikking van 9 september 2015 heeft Zilveren Kruis het gehele toegekende pgb over 2014 (€ 11.809,05) als onvoldoende verantwoord teruggevorderd van [X] . Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt door [X] .

3.Beoordeling

3.1.
Zilveren Kruis heeft in de eerste aanleg van deze procedure gevorderd Zeker (in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [X] ) te veroordelen tot betaling van in totaal € 15.623,65, bestaande uit een hoofdsom van € 13.514,86, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de op [X] rustende verplichting tot het afleggen van verantwoording, en dat de niet verantwoorde bedragen als onverschuldigd betaald aan haar dienen te worden terugbetaald. De besluiten van 22 april 2015 en 9 september 2015 hebben formele rechtskracht, aldus Zilveren Kruis.
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder meer het volgende overwogen. Zeker was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding reeds benoemd tot bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [X] . Zeker is dan ook terecht als formele procespartij in deze procedure betrokken. Daartoe is niet vereist is dat Zeker al bewindvoerder was op het moment dat [X] de toegekende voorschotten ontving. Dat betekent dat Zilveren Kruis ontvankelijk is in haar vordering en zich jegens Zeker kan beroepen op de formele rechtskracht van de beschikkingen, waartegen geen bezwaar is gemaakt. Het beginsel van de formele rechtskracht brengt mee dat Zeker tegen de beschikkingen geen inhoudelijk verweer meer kan voeren en dat de kantonrechter de juistheid daarvan tot uitgangspunt dient te nemen. Het verweer dat wel voldoende verantwoording is afgelegd kan in deze procedure dus niet aan de orde komen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld. De kantonrechter heeft Zeker vervolgens veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 13.541,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding, alsmede tot betaling van € 1.101,28 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zeker is als de in het ongelijk gestelde partij belast met de gedingkosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Zeker met haar grieven op.
3.4.
Met de
grieven I en IImaakt Zeker bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat Zilveren Kruis ontvankelijk is in haar vordering jegens Zeker.
3.5.
Bij de beoordeling van deze grieven wordt vooropgesteld dat, anders dan Zeker meent, een toegekend pgb een aan de budgethouder toebehorend vermogensbestanddeel is dat vanaf de ingangsdatum van een onderbewindstelling van de goederen van de budgethouder onder het bewind valt. Vanaf dat moment behoort het beheren van een toegekend pgb tot de taak van de bewindvoerder en moet hij onder meer ervoor zorgen dat tijdig en volledig verantwoording wordt afgelegd over de besteding van het pgb. De bewindvoerder dient immers te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan doordat het zorgkantoor tot terugvordering overgaat. Een en ander geldt ook voor op grond van een toegekend pgb betaalde voorschotten voorafgaand aan de onderbewindstelling, zolang tegen de beslissing van het zorgkantoor tot terugvordering (van een deel) daarvan – op grond van het niet (volledig) afleggen van verantwoording met betrekking tot de bestedingen door de budgethouder in het desbetreffende jaar – nog bezwaar en/of beroep openstaat.
3.6.
[X] is bij beschikking van 28 mei 2015 onder bewind gesteld. De beschikking van 22 april 2015 waarbij Zilveren Kruis van het toegekende pgb over 2013 een bedrag van € 1.705,81 als onvoldoende verantwoord heeft teruggevorderd, is van voor de datum van de beschikking strekkende tot de onderbewindstelling. Zilveren Kruis heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat de betaalde voorschotten op grond van het voor het jaar 2013 toegekende pgb desondanks behoren tot de onder bewind gestelde goederen. In zoverre is Zilveren Kruis dan ook niet-ontvankelijk in haar tegen Zeker ingestelde vordering en slagen de grieven.
Het bewijsaanbod van Zilveren Kruis heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit als niet ter zake dienend wordt verworpen.
3.7.
De beschikking van Zilveren Kruis van 9 september 2015 betreffende de terugvordering van het gehele toegekende pgb voor het jaar 2014, ter grootte van € 11.809,05, dateert van na de beschikking waarbij de goederen van [X] onder bewind zijn gesteld. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen is dit pgb wel een onder bewind gesteld goed. Zeker, die ten tijde van de inleidende dagvaarding (opvolgend) bewindvoerder was, is, gelet op het bepaalde in artikel 1:441 lid 1 BW, terecht als formele procespartij in rechte betrokken. Zilveren Kruis is dan ook ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot het jaar 2014. In zoverre falen de grieven.
3.8.
Nu hiervoor is geoordeeld dat Zilveren Kruis niet-ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot het niet verantwoorde deel van het pgb in het jaar 2013, behoeven de
grieven III en IVvoor zover deze zien op het al dan niet terecht inroepen door Zilveren Kruis van de formele rechtskracht van de beschikking van 22 april 2015 geen bespreking.
3.9.
De grieven III en IV hebben ook betrekking op het inroepen door Zilveren Kruis van de formele rechtskracht van de beschikking van 9 september 2015. Zeker heeft ter toelichting op de grieven gesteld dat deze beschikking haar noch [X] heeft bereikt. [X] was sinds juli 2015 niet meer woonachtig op het in de beschikking vermelde adres en de bewindvoerder heeft de beschikking evenmin mogen ontvangen. Tegen de beschikking heeft daarom geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang opengestaan en deze heeft dan ook geen formele rechtskracht. Een en ander dient ook te worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven het beginsel van formele rechtskracht te passeren. Het verweer tegen het besluit tot terugvordering van het in het jaar 2014 toegekende pgb dient dan ook inhoudelijk te worden getoetst door het hof, aldus Zeker.
3.10.
Bij de beoordeling van deze grieven wordt het volgende voorop gesteld.
De kantonrechter heeft terecht overwogen dat de burgerlijke rechter, indien de geldigheid van een besluit in geschil is, terwijl tegen dat besluit een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet of tevergeefs is benut, op grond van het beginsel van de formele rechtskracht ervan dient uit te gaan dat het besluit zowel wat betreft haar wijze van totstandkoming als wat betreft haar inhoud in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan het beginsel van formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden gemaakt.
3.11.
De beschikking van 9 september 2015 is als onderdeel van productie 2 gevoegd bij de inleidende dagvaarding van 29 maart 2017. Zelfs indien tot uitgangspunt wordt genomen dat Zeker de beschikking niet eerder heeft ontvangen, dan nog heeft deze haar bereikt toen de inleidende dagvaarding aan haar werd betekend. Ook daarna is geen bezwaar daartegen ingesteld, zodat de beschikking van 9 september 2015 formele rechtskracht heeft. Zeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat zich bijkomende omstandigheden voordoen die zo klemmend zijn dat op het beginsel van formele rechtskracht in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt. Dat betekent dat de grieven falen.
3.12.
Het bewijsaanbod van Zeker heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit als niet ter zake dienend wordt verworpen.
3.13.
De grieven I en II slagen voor zover in het dictum van het bestreden vonnis onder I meer is toegewezen dan een bedrag in hoofdsom van € 11.809,05 (€ 13.514,85 - € 1.705,81), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot de dag van voldoening. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Voor het overige falen de grieven en zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
3.14.
Bij deze stand van zaken ziet het hof aanleiding de kosten in hoger beroep te compenseren als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover Zeker in het dictum onder I is veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag in hoofdsom dan € 11.809,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot de dag van voldoening,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de gevorderde hoofdsom voor het meerdere alsnog af;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, J.C. Toorman en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.