ECLI:NL:GHAMS:2019:1929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
16 juni 2019
Zaaknummer
200.249.856/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake loonvordering en herplaatsing bij DHL Global Forwarding (Netherlands) B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door DHL Global Forwarding (Netherlands) B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had geoordeeld dat DHL ten onrechte de loondoorbetaling aan de werknemer, [geïntimeerde], had stopgezet. De werknemer was sinds 1 september 2007 in dienst bij DHL en had de functie van Operational Account Specialist. Na het vervallen van zijn functie op 6 juli 2018, heeft DHL per 1 september 2018 de betaling van zijn loon gestaakt, wat leidde tot het kort geding. De kantonrechter heeft DHL veroordeeld tot doorbetaling van het loon en andere emolumenten, te vermeerderen met wettelijke rente.

DHL heeft in hoger beroep de zaak doorgehaald, maar [geïntimeerde] heeft verzocht om arrest. Het hof heeft geoordeeld dat DHL niet-ontvankelijk is in het principale hoger beroep, omdat DHL haar grieven niet handhaaft. In het incidentele hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn eis gewijzigd en verzocht om betaling van achterstallig loon en een verbod op herplaatsing. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] ontvankelijk is in zijn vorderingen en heeft de vordering tot betaling van het achterstallige loon toegewezen. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en DHL veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de afstemmingsregel, waarbij de rechter in kort geding zijn uitspraak dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, en de omstandigheden waaronder hiervan kan worden afgeweken. Het hof heeft in dit geval geen aanleiding gezien om van deze regel af te wijken, waardoor de vordering van [geïntimeerde] is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.249.856/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7226030 \ VV EXPL 18-142
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2019
inzake
DHL GLOBAL FORWARDING (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Schiphol,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. de Jong te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Pieroelie te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna DHL en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 12 november 2018 is DHL in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (verder: de kantonrechter) dat in kort geding onder bovengenoemd zaak-/rolnummer tussen partijen is gewezen op 17 oktober 2018. De zaak is aangebracht op de rol van 20 november 2018. Op diezelfde datum heeft DHL van grieven gediend en producties overgelegd.
Op 4 december 2018 heeft [geïntimeerde] van antwoord gediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, inhoudende een wijziging van eis, met producties.
Op 18 december 2018 heeft DHL een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen, met producties, strekkende tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde].
Het hof heeft de zaak naar de rol van 8 januari 2019 verwezen voor beraad partijen.
Bij H10-formulier van 7 januari 2019 heeft [geïntimeerde] mondeling pleidooi verzocht. Bij H10-formulier van diezelfde datum heeft [geïntimeerde] verzocht een akte te mogen nemen.
Bij H16-forumier heeft DHL verklaard te kunnen instemmen met het verzoek van [geïntimeerde] een akte te mogen nemen, mits DHL in de gelegenheid wordt gesteld eveneens een akte te nemen. Bij beslissing van 10 januari 2019 heeft het hof de zaak naar de rol van 22 januari 2019 verwezen voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] en DHL in de gelegenheid gesteld daarop bij antwoord-akte te reageren op de rol van 5 februari 2019. Op de rol van 22 januari 2019 heeft [geïntimeerde] de akte als hiervoor bedoeld genomen, met producties. Op de rol van 5 februari 2019 heeft DHL een antwoord-akte met producties genomen. Het hof heeft de zaak naar de rol van 19 februari 2019 verwezen voor beraad partijen.
Bij H16-formulier van 18 februari 2019 heeft DHL uitstel verzocht voor de door haar te verrichten rolhandeling. Bij H10-formulier van diezelfde datum heeft [geïntimeerde] verzocht arrest te wijzen en bij H3-formulier van diezelfde datum heeft hij een bewijsstuk ingediend (de hierna te bespreken tussen partijen gegeven beschikking van 15 februari 2019 van de rechtbank Noord-Holland).
Bij H8-formulier van 4 maart 2019 heeft DHL verzocht de zaak door te halen.
Bij H14-formulier van 11 maart 2019 heeft [geïntimeerde] zich verzet tegen doorhaling en verzocht arrest te wijzen onder toepassing van de zogenoemde afstemmingsregel.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat gaat het om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] is op 1 september 2007 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van DHL. Laatstelijk vervulde [geïntimeerde] de functie van Operational Account Specialist. Per 6 juli 2018 is de functie van [geïntimeerde] komen te vervallen.
2.2.
DHL heeft per 1 september 2018 de betaling van het loon van [geïntimeerde] gestaakt, zoals door haar bij e-mail van 22 augustus 2018 was aangekondigd, omdat [geïntimeerde] niet akkoord was gegaan met herplaatsing in een door DHL aangeboden functie dan wel beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat DHL ten onrechte de loondoorbetaling van [geïntimeerde] heeft stopgezet. DHL is (onder andere) veroordeeld tot doorbetaling van het overeengekomen loon van € 3.494,85 bruto per maand en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen.
2.4.
DHL heeft bij e-mail van 28 november 2018 aan de advocaat van [geïntimeerde] te kennen gegeven dat de betaling van het salaris van [geïntimeerde] per 1 december 2018 zou worden gestaakt omdat [geïntimeerde] geen arbeid verrichtte door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [geïntimeerde] diende te komen.
2.5.
Op 29 november 2018 heeft DHL een ontbindingsverzoek bij de rechtbank Noord-Holland ingediend. Als tegenverzoek heeft [geïntimeerde] verzocht DHL te veroordelen tot doorbetaling van het salaris alsmede betaling van het achterstallige salaris met overige emolumenten over de maanden in 2018 en in 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
2.6.
Bij beschikking van 15 februari 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, voor zover in deze procedure van belang, het tegenverzoek van [geïntimeerde] toegewezen.

3.Beoordeling

In principaal hoger beroep
3.1.
DHL heeft verzocht de zaak door te halen. Doorhaling op de rol vindt plaats op eenstemmig verzoek van partijen daartoe (artikel 8.2 van het Landelijk procesreglement voor de civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). [geïntimeerde] heeft evenwel verzocht om arrest, zodat niet tot doorhaling kan worden overgegaan.
3.2.
Nu DHL de zaak niet wil voortzetten en dus haar grieven kennelijk niet handhaaft, zal het hof DHL niet-ontvankelijk verklaren in het principale hoger beroep.
In incidenteel hoger beroep
3.3.
[geïntimeerde] heeft verzocht arrest te wijzen onder toepassing van de zogenoemde afstemmingsregel op de hiervoor onder 2.6 genoemde beschikking van 15 februari 2019.
3.4.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd, samengevat, DHL te veroordelen tot:
i. i) nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, waaronder doorbetaling van het salaris van € 3.494,85 bruto per maand en overige emolumenten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen;
ii) betaling van het achterstallige loon van € 3.494,85 bruto en bijbehorende arbeidsvoorwaarden, gerekend vanaf 1 september 2018 tot de datum van het te wijzen vonnis;
iii) betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallig loon; en
iv) betaling van de wettelijke rente over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging;
v) betaling van de proceskosten.
3.5.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn - zoals hiervoor onder 2.3 uiteen gezet - de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
Eiswijziging
3.6.
In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn eis gewijzigd in die zin dat hij thans naast het overige ook vordert DHL te veroordelen tot:
I. betaling van het achterstallige loon van € 3.494,85 bruto en bijbehorende arbeidsvoorwaarden ook vanaf 1 december 2018 tot de datum van het te wijzen arrest;
II. een verbod om aan [geïntimeerde] een herplaatsingsaanbod te doen, diens functie eenzijdig te wijzigen of betaling van zijn arbeidsvoorwaarden (geheel of gedeeltelijk) te staken wegens het niet verrichten van andere dan de bedongen werkzaamheden in de functie Operational Account Specialist, een en ander met veroordeling van DHL in de proceskosten in principaal appel en in incidenteel appel.
3.7.
DHL heeft allereerst aangevoerd dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij zijn vorderingen omdat hij de mogelijkheid heeft zijn vordering op korte termijn in de ontbindingsprocedure aan de rechtbank Noord-Holland voor te leggen. Daarnaast zal behandeling van het incidentele appel leiden tot een ongerechtvaardigde uitbreiding van de rechtsstrijd in hoger beroep omdat het incidentele appel verwijst naar een nieuwe gebeurtenis - de loonstop van 1 december 2018 - die ná het bestreden vonnis heeft plaatsgevonden en waarover de kantonrechter zich niet heeft kunnen uitlaten. Verder staat de loonstop van 1 december 2018 los van hetgeen tussen partijen in deze procedure in geschil is. [geïntimeerde] dient daarom in zijn incidentele vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus DHL.
3.8.
Het hof volgt DHL niet in haar bezwaar. Het feit dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had de incidentele vorderingen ook in te brengen in de inmiddels door DHL geëntameerde ontbindingsprocedure betekent niet dat [geïntimeerde] geen belang had bij deze vorderingen in deze procedure. In theorie had DHL het ontbindingsverzoek kunnen intrekken voordat [geïntimeerde] een verweerschrift had ingediend. Dat [geïntimeerde] in de ontbindingsprocedure bij verweerschrift een dergelijk tegenverzoek heeft gedaan, doet aan het voorgaande niet af. De loonstop van 1 december 2018 is net als de loonstop van 1 september 2018 een gevolg van de tussen partijen bestaande discussie of DHL een redelijk voorstel aan [geïntimeerde] heeft gedaan en of DHL aan haar inspanningsverplichting tot herplaatsing heeft voldaan nadat de functie van [geïntimeerde] in juli 2018 kwam te vervallen. Een en ander had in deze procedure kunnen worden beoordeeld. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] in zijn vermeerderde vorderingen ontvankelijk is.
Afstemmingsregel
3.9.
Bij de hiervoor onder 2.6 genoemde beschikking van 15 februari 2019 is het tegenverzoek van [geïntimeerde] strekkende tot veroordeling van DHL tot doorbetaling van het salaris alsmede betaling van het achterstallige salaris met overige emolumenten over de maanden in 2018 en over de maanden in 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, toegewezen.
3.10.
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, dient zijn uitspraak in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ook al is er een rechtsmiddel tegen die uitspraak ingesteld (zie het arrest van 19 mei 2000 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2000:AA5870). Onder omstandigheden kan plaats zijn voor een uitzondering op dit uitgangspunt, hetgeen het geval zal kunnen zijn als het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht of als zich een zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (zie het arrest van 7 januari 2011 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2011:BP0015).
3.11.
Naar het oordeel van het hof doet zich in dit geval geen uitzondering voor op de hiervoor geformuleerde afstemmingsregel. Het hof zal zijn arrest dan ook afstemmen op genoemde beschikking van 15 februari 2019. Dit betekent dat de vordering zoals vermeld onder 3.6 I hiervoor zal worden toegewezen.
3.12.
Bij akte genomen op de rol van 22 januari 2019 heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven de vordering zoals vermeld onder 3.6 II hiervoor in te trekken, onder de voorwaarde dat het hof uitspraak zou doen met in achtneming van de afstemmingsregel. Nu deze voorwaarde is vervuld, hoeft op deze vordering niet meer te worden beslist.
3.13.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de vordering waarmee [geïntimeerde] in hoger beroep zijn eis heeft vermeerderd, zal worden toegewezen. Gelet op de wijze van afdoening van de zaak in hoger beroep zal DHL zowel in principaal hoger beroep als in incidenteel hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep
verklaart DHL niet-ontvankelijk in het principale hoger beroep;
in incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt DHL daarnaast tot betaling van het achterstallige loon van € 3.494,85 bruto per maand en bijbehorende arbeidsvoorwaarden vanaf 1 december 2018 tot de datum van dit arrest;
in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep
veroordeelt DHL in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318,- aan verschotten, op € 759,- aan salaris advocaat in principaal hoger beroep en op € 379,50 aan salaris advocaat in incidenteel hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.