In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 3 mei 2018 de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift prematuur was ingediend, omdat het was ontvangen voor het begin van de beroepstermijn. Belanghebbende had bezwaarschriften ingediend tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat hij de gang van zaken niet kon volgen en verwees naar zijn medische situatie, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat belanghebbende niet kon worden ontvangen in zijn beroepen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar moest doen op het bezwaarschrift betreffende de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. De uitspraak van het Hof werd gedaan op 21 mei 2019.