Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
handtekening is van de heer [A] . Indicatoren die op het tegendeel duiden hebben wij niet aangetroffen. (…)
3.Beoordeling
ouderrecht op levering had. De voorzieningenrechter heeft het betoog van [geïntimeerde] geaccepteerd en de stellingen die Antheos heeft ingenomen vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weerlegging van dat betoog.
Door niet voordat Antheos op het toneel verscheen een vordering tot nakoming jegens Jili/ [A] in te stellen heeft [geïntimeerde] niet zijn recht verwerkt om zijn aanspraken op levering te handhaven. Uit het verloop van de gebeurtenissen tussen maart en juli 2016 volgt dat [geïntimeerde] niet heeft stilgezeten; hij is voortdurend bezig geweest met het vervolgen van zijn aanspraken. Niet valt in te zien waarom hij daarmee niet mocht doorgaan nadat hij er lucht van had gekregen dat er een andere bieder op het toneel was verschenen. Ook de wijze waarop [geïntimeerde] dat heeft gedaan is jegens Antheos niet onrechtmatig te achten.
grief IIbetoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte is meegegaan in het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter en heeft nagelaten zelf te onderzoeken of de door Antheos ingenomen stellingen grond gaven voor het oordeel dat [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze heeft geprocedeerd.
grief IIIbetoogt Antheos dat de rechtbank in haar schets van de gang van zaken ten onrechte heeft overwogen dat [A] aanvullende voorwaarden wenste te verbinden aan de huurvoorwaarden en dat [geïntimeerde] zich door hem geïntimideerd voelde. Volgens Antheos verschillen partijen namelijk van mening over de vraag of Jili aanvullende voorwaarden wenste te stellen dan wel over die huurvoorwaarden in het geheel nog geen overeenstemming bestond, en zijn de gevoelens van [geïntimeerde] irrelevant. De grief is tevergeefs voorgedragen. De rechtbank heeft in de gewraakte overweging immers niet zelf een beslissing genomen over het door Antheos benoemde twistpunt, maar weergegeven wat volgens [geïntimeerde] de beweegredenen waren om te handelen zoals hij heeft gedaan. Het betreft geen dragende overweging en de inhoud ervan is ook voor het hof niet redengevend.
grieven IV en VIIstellen punten van causaliteit aan de orde. Met grief IV betoogt Antheos dat de rechtbank op onjuiste gronden tot de conclusie is gekomen dat geen causaal verband bestaat tussen het innemen van de stelling van [geïntimeerde] dat Antheos niet te goeder trouw was bij het sluiten van de koopovereenkomst en de schade die Antheos zegt te hebben geleden. Met grief VII betoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij door het participeren in de procedure op grond van artikel 3:268 BW de positie van [geïntimeerde] heeft geaccepteerd, zodat de causaliteit doorbroken is. Zoals hierboven uiteengezet, komt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft geprocedeerd door het innemen van - kort gezegd - een kansloos standpunt, zodat niet behoeft te worden ingegaan op het causale verband met eventuele schade. En voor zover sprake zou zijn van onrechtmatig procederen door het gebruik maken van een vals opgemaakt stuk, geldt dat [geïntimeerde] zich niet op dat stuk heeft beroepen, zodat naar het oordeel van het hof reeds om die reden causaliteit ontbreekt. De grieven falen.
grief VIbetoogt Antheos dat de rechtbank haar ten onrechte niet heeft gevolgd in haar betoog dat [geïntimeerde] zijn recht heeft verwerkt. Rechtsverwerking is een verweermiddel dat Antheos zou kunnen aanvoeren ter afwering van vorderingen van [geïntimeerde] . Rechtsverwerking vormt geen zelfstandige grond voor Antheos om [geïntimeerde] aansprakelijk te stellen, tenzij sprake zou zijn van onrechtmatig procederen van de kant van [geïntimeerde] omdat hij wist of moest weten dat zijn recht was verwerkt en dat zijn vorderingen daarom op voorhand geen kans van slagen hadden. Beslissend is daarom of [geïntimeerde] had moeten afzien van het instellen van zijn vorderingen, omdat hij zijn rechten evident verwerkt had. Het hof oordeelt dat die situatie zich niet voordoet. [geïntimeerde] is weliswaar niet eerder dan op 3 augustus 2016 een juridische procedure begonnen, maar uit het feitenoverzicht blijkt dat hij vanaf de start van de discussie met [A] over de huurvoorwaarden steeds heeft geprobeerd het pand geleverd te krijgen, zodat zijn rechten niet evident verwerkt zijn. De grief faalt dan ook.
grief VIIIbetoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar schade. Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat geen sprake is van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] , zodat geen aanleiding bestaat om nader in te gaan op de door Antheos gestelde schade. Ook deze grief faalt.
grief I. Grief I is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de standpunten van partijen in conventie geen bespreking behoeven, nu de vordering in conventie door [geïntimeerde] is ingetrokken. Volgens Antheos had de rechtbank [geïntimeerde] moeten veroordelen in de kosten van het geding, omdat [geïntimeerde] de zaak heeft ingetrokken, terwijl Antheos door wenste te procederen.
Kamerstukken II1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 32). Maar hieruit blijkt niet dat een dergelijk rechtsmiddel niet mogelijk zou zijn. Partijen hebben aldus de keuze tussen een verzoek tot aanvulling op grond van artikel 32 Rv en het instellen van een rechtsmiddel. Antheos heeft voor dit laatste gekozen en dat stond haar vrij, zeker nu zij (ook) in hoger beroep ging tegen het - naar mag worden aangenomen voor haar meer fundamentele - oordeel van de rechtbank in reconventie.