ECLI:NL:GHAMS:2019:2139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
200.233.953/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatig procederen en proceskosten in civiele zaak tussen Antheos B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen Antheos B.V. en [geïntimeerde]. Antheos was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de vorderingen van Antheos in reconventie had afgewezen en geen beslissing had genomen over de proceskosten in conventie. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] geen onrechtmatig procederen had gepleegd, omdat hij een bepleitbaar standpunt had ingenomen. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar een mogelijk vals opgemaakt stuk, omdat dit stuk niet ten grondslag was gelegd aan de vordering. De rechtbank had nagelaten een beslissing te nemen over de proceskosten in conventie, wat het hof alsnog deed. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en voegde een kostenveroordeling toe ten laste van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.233.953/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/247775 / HA ZA 16-548
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juni 2019
inzake
ANTHEOS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. B.A.M. Hampsink te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.L. Kock te Heemstede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Antheos en [geïntimeerde] genoemd.
Antheos is bij dagvaarding van 22 januari 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (zittingsplaats Haarlem) van 25 oktober 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Antheos als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie. [geïntimeerde] heeft een anticipatie-exploot uitgebracht tegen 27 februari 2018.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 april 2019 doen bepleiten, Antheos door mr. Hampsink voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Kock voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Antheos heeft bij deze gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd. Daarna is met toestemming van Antheos door [geïntimeerde] nog een aanvullende productie in het geding gebracht.
Antheos heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog in conventie [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten en in reconventie haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en tevens met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de proceskosten die Antheos heeft voldaan ter voldoening aan het bestreden vonnis, met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Antheos in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.18 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Bij zijn memorie heeft [geïntimeerde] daarop enige - niet weersproken - verbeteringen aangebracht. Aldus verbeterd zijn de vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep relevant zijn die feiten de volgende.
2.2.
[geïntimeerde] is eigenaar van 2/15e deel van het gebouw [adres] , bekend onder de aanduiding [adres] Jili B.V. (hierna: Jili) was eigenaar van de rest van het gebouw. Aandeelhouder/bestuurder van Jili is [A] (hierna: [A] ).
2.3.
Omdat Jili niet langer volledig aan haar aflossingsverplichtingen jegens de Rabobank kon voldoen, heeft de Rabobank eind 2015 de financiering opgezegd en aangezegd haar hypotheekrechten te zullen gaan uitoefenen. Zij was voornemens het pand te gaan veilen, tenzij Jili zelf een koper voor het pand zou vinden.
2.4.
[geïntimeerde] heeft Jili aangeboden het pand te kopen en partijen zijn met elkaar in onderhandeling getreden. [geïntimeerde] heeft zich in de onderhandelingen laten bijstaan door makelaar Vleut en Jili door makelaar Rutte.
2.5.
De onderhandelingen hebben ertoe geleid dat overeenstemming is bereikt tussen de makelaars over een afwikkeling tegen een koopprijs van € 1.030.000,-. Ook de Rabobank kon hiermee instemmen. Op basis van de bereikte overeenstemming is door notaris Janssens een concept voor de koopakte opgesteld. [A] zou de horecaruimte van ‘zijn’ deel van het pand huren van [geïntimeerde] .
2.6.
Jili is met de inhoud van die koopakte niet akkoord gegaan en heeft geweigerd de akte te ondertekenen. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat de handtekening onder de bijbehorende huurvoorwaarden die tussen hem en [geïntimeerde] zouden gaan gelden niet van hem afkomstig was. Naar de echtheid van de handtekening is nader onderzoek verricht.
2.7.
Op 12 mei 2016 heeft een schriftexpert op verzoek van [A] gerapporteerd over de handtekening onder de huurvoorwaarden. Zijn conclusie luidt:
(…) Op basis van het onderzoek luidt onze conclusie dat de betwiste handtekeninggeen echte
handtekening is van de heer [A] . Indicatoren die op het tegendeel duiden hebben wij niet aangetroffen. (…)
2.8.
Omdat de discussie over de echtheid van die handtekening aan verdere afwikkeling van de koopakte in de weg bleef staan, heeft de advocaat van [geïntimeerde] in juni 2016 contact gezocht met de Rabobank om de mogelijkheid tot onderhandse verkoop met machtiging van de voorzieningenrechter te verkennen en zo Jili/ [A] te bewegen tot afwikkeling van de koop te komen. De Rabobank heeft hier instemmend op gereageerd.
2.9.
Op 7 juli 2016 heeft Antheos zich gemeld als gegadigde voor de koop van het pand van Jili. Antheos heeft zich in dit verband laten voorlichten over de situatie met [geïntimeerde] door Jili, Jili’s advocaat en notaris Beumer, de notaris van Antheos.
2.10.
Op 26 juli 2016 heeft [geïntimeerde] , in verband met de discussie die is ontstaan tussen [geïntimeerde] en Jili over de vraag of er tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, [A] gesommeerd tot terugbetaling van een lening van € 10.000,- die door hem aan [A] was verstrekt op voorwaarde dat overeenstemming zou worden bereikt tussen de Rabobank, Jili/ [A] en [geïntimeerde] over de verkoop van het pand. [geïntimeerde] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat tussen hem en Jili met betrekking tot het pand een perfecte koopovereenkomst bestond.
2.11.
Op 2 augustus 2016 heeft Antheos met Jili met betrekking tot het pand een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van het pand ten overstaan van notaris Beumer. Deze koopovereenkomst is nog diezelfde dag ingeschreven in de openbare registers. De Rabobank heeft verklaard medewerking te zullen verlenen aan de verkoop aan Antheos. Antheos heeft dezelfde dag telefonisch aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat zij het pand van Jili had gekocht.
2.12.
[geïntimeerde] heeft op 3 augustus 2016 conservatoir beslag tot levering doen leggen op het pand. In verband met de eerdere inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers kon [geïntimeerde] dit beslag niet inroepen tegen Antheos.
2.13.
Op 8 september 2016 heeft het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. op verzoek van [geïntimeerde] gerapporteerd over de handtekening onder de huurvoorwaarden. De conclusie luidt:
(…) Op basis van het onderzoek aan de hand van het ter beschikking gestelde materiaal zijn de betwiste handtekeningen niet als echte handtekeningen van betrokkene aan te merken. Dit betekent in de onderhavige casus overigens niet dat de heer [A] de betwiste handtekeningen niet heeft of kan hebben geproduceerd. Het is namelijk mogelijk dat de heer [A] opzettelijk zijn eigen handtekening zodanig heeft verdraaid dat hij de echtheid daarvan in een later stadium met succes kan aanvechten. (…)
2.14.
Antheos heeft in kort geding opheffing van het beslag tot levering gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in een vonnis van 31 oktober 2016 de vorderingen van Antheos afgewezen op grond van de overweging dat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [geïntimeerde] ingeroepen recht, ook al kon niet worden uitgesloten dat in de bodemprocedure alsnog zou worden geoordeeld dat uiteindelijk toch geen overeenkomst tot stand was gekomen of dat [geïntimeerde] daarna wellicht alsnog van de overeenkomst had afgezien.
2.15.
Op 27 februari 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een verzoek tot goedkeuring van de onderhandse verkoop op basis van een koopovereenkomst tussen de Rabobank en [geïntimeerde] met betrekking tot het pand voor een bedrag van € 1.201.000,-. Nadat ter zitting aan de aanwezige bieders nog de gelegenheid is geboden tot het doen van een hoger bod, heeft Antheos een bedrag van € 1.300.000,- geboden. Aan [geïntimeerde] is de gelegenheid geboden zich over deze hogere koopprijs te beraden. Na beraad heeft [geïntimeerde] laten weten dit bedrag te willen evenaren waarna de advocaat van de Rabobank heeft verzocht de koopovereenkomst met [geïntimeerde] op basis van dat hogere bedrag goed te keuren. De goedkeuring is verleend bij beschikking van de voorzieningenrechter van 1 maart 2017.
2.16.
Het pand is vervolgens ook aan [geïntimeerde] geleverd.

3.Beoordeling

3.1.
Bij de inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] Jili, [A] , Antheos en de Rabobank in rechte betrokken en - kort gezegd - gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat tussen hem en Jili/ [A] een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen, dat Antheos niet te goeder trouw was bij het aangaan van een koopovereenkomst met Jili/ [A] en dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door haar medewerking te verlenen. [geïntimeerde] heeft voorts gevorderd dat de koopovereenkomst tussen Antheos en Jili/ [A] wordt vernietigd op grond van artikel 3:45 lid 1 BW en dat het Antheos wordt verboden uitvoering te geven aan de koopovereenkomst met Jili/ [A] op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Antheos in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.
3.2.
Antheos heeft in haar antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] . In reconventie heeft Antheos - na wijziging van eis - gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, zodat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade van € 1.531.968,29. Aan de reconventionele vordering heeft Antheos het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] heeft onrechtmatig jegens Antheos gehandeld door een bodemprocedure te starten en daarin te stellen dat Antheos te kwader trouw is geweest bij het sluiten van een koopovereenkomst met Jili/ [A] , zodat grond zou bestaan voor vernietiging van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] heeft daarbij de gestelde kwade trouw van Antheos op geen enkele wijze onderbouwd en heeft de bodemprocedure met geen andere reden aanhangig gemaakt dan om de afname van het pand door Antheos te bemoeilijken. Hij heeft zich daarbij bediend van een vals opgemaakt stuk, de huurvoorwaarden. Antheos heeft als gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] en als gevolg van de omstandigheid dat het pand uiteindelijk niet aan haar is geleverd, schade geleden, die [geïntimeerde] aan haar dient te vergoeden. Deze schade bestaat er onder meer in dat Antheos reeds overeenstemming had met een investeerder voor de doorverkoop van (een deel van) het pand, welke koop als gevolg van de door [geïntimeerde] ingestelde procedure geen doorgang kon vinden.
3.3.
[geïntimeerde] heeft de door hem ingestelde vorderingen ingetrokken nadat het pand aan hem was geleverd. Jili, [A] en de Rabobank hebben daarmee ingestemd, zodat die procedures zijn geroyeerd. Tussen [geïntimeerde] en Antheos is doorgeprocedeerd en de rechtbank heeft vonnis gewezen.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie overwogen dat de vordering door [geïntimeerde] is ingetrokken, zodat de standpunten van partijen in conventie geen bespreking behoeven. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de kosten van het geding. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Antheos afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.
3.5.
[geïntimeerde] had bepleitbare argumenten voor zijn stelling dat hij een
ouderrecht op levering had. De voorzieningenrechter heeft het betoog van [geïntimeerde] geaccepteerd en de stellingen die Antheos heeft ingenomen vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weerlegging van dat betoog.
Uit het standpunt van Antheos blijkt dat zij niet het risico wilde lopen dat zij het pand mogelijk zou moeten terugleveren als de aanspraken van [geïntimeerde] in rechte zouden komen vast te staan en er daarom geen werk van heeft gemaakt om het pand aan zich te doen leveren. Het verstorende effect van de procedure op de aanspraken van Antheos op levering zou niet anders zijn geweest als de vordering tegen Antheos niet mede was gebaseerd op de stelling dat Antheos niet te goeder trouw was toen zij de koopovereenkomst sloot. Er bestaat dan ook geen causaal verband tussen het innemen van die stelling en de schade die Antheos stelt te hebben geleden, zodat niet behoeft te worden onderzocht of [geïntimeerde] die stelling op redelijke gronden heeft geponeerd.
Door niet voordat Antheos op het toneel verscheen een vordering tot nakoming jegens Jili/ [A] in te stellen heeft [geïntimeerde] niet zijn recht verwerkt om zijn aanspraken op levering te handhaven. Uit het verloop van de gebeurtenissen tussen maart en juli 2016 volgt dat [geïntimeerde] niet heeft stilgezeten; hij is voortdurend bezig geweest met het vervolgen van zijn aanspraken. Niet valt in te zien waarom hij daarmee niet mocht doorgaan nadat hij er lucht van had gekregen dat er een andere bieder op het toneel was verschenen. Ook de wijze waarop [geïntimeerde] dat heeft gedaan is jegens Antheos niet onrechtmatig te achten.
Partijen hebben allebei een zo effectief mogelijke strategie gevolgd om hun interesse in hetzelfde pand in eigenaarschap om te zetten. De positie van [geïntimeerde] was sterker doordat de 3:268 BW-procedure die de Rabobank heeft gevoerd, werd gevoerd op grond van een met hem gesloten koopovereenkomst. Door in die procedure te participeren heeft Antheos dat geaccepteerd, zodat ook op het gebruik van die positie geen onrechtmatigheidsverwijt kan worden gegrond. Antheos heeft vervolgens een faire kans gehad om het pand te verwerven. In de 3:268 BW-procedure is door de rechter geoordeeld dat, als [geïntimeerde] bereid was het hogere bod van Antheos te evenaren, het pand op basis van dat bedrag aan [geïntimeerde] gegund zou worden. [geïntimeerde] heeft het bod vervolgens geëvenaard. Ook op dat gegeven stuit een onrechtmatigheidsverwijt af, onder meer omdat het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de beweerdelijk geleden schade door deze latere gebeurtenissen is doorbroken.
3.6.
Tegen de afwijzing van haar vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Antheos met haar grieven op. Het hof ziet aanleiding eerst de grieven II tot en met VIII te behandelen, die zien op de procedure in eerste aanleg in reconventie en vervolgens grief I, die ziet op de procedure in eerste aanleg in conventie.
3.7.
Met
grief IIbetoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte is meegegaan in het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter en heeft nagelaten zelf te onderzoeken of de door Antheos ingenomen stellingen grond gaven voor het oordeel dat [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze heeft geprocedeerd.
3.8.
De maatstaf die geldt voor onrechtmatig procederen is neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828), zoals door Antheos terecht gememoreerd in haar pleitnota in hoger beroep. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Die situatie doet zich eerst voor als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
3.9.
In het licht van de hiervoor vermelde maatstaf, begrijpt het hof de stellingen van Antheos zo dat zij aanvoert dat [geïntimeerde] op voorhand moest begrijpen dat zijn vorderingen jegens Antheos geen kans van slagen hadden.
3.10.
Het hof volgt Antheos daarin niet. [geïntimeerde] heeft betoogd dat tussen hem en Jilli een ‘gave’ koopovereenkomst tot stand was gekomen, dat hij aldus een ‘ouder recht’ had op het pand dan Antheos en dat Antheos niet te goeder trouw was bij het sluiten van de koopovereenkomst met Jili. Op deze wijze wenste [geïntimeerde] de ‘Vormerkung’ van artikel 7:3 BW te doorbreken, danwel de overeenkomst tussen Jili en Antheos te (doen) vernietigen op grond van artikel 3:45 BW (actio pauliana).
3.11.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat een gave overeenkomst tot stand was gekomen tussen hem en Jili heeft [geïntimeerde] het volgende aangevoerd. De makelaars van partijen hadden overeenstemming bereikt en notaris Janssens werd gevraagd op basis daarvan een koopovereenkomst op te stellen. Partijen hebben vervolgens dat concept becommentarieerd en notaris Janssens heeft op basis daarvan op 9 maart 2016 een nieuwe versie aan partijen gestuurd. Op dat moment bestond een gave overeenkomst, aldus [geïntimeerde] . Door [geïntimeerde] is een verklaring overgelegd van notaris Janssens die deze gang van zaken bevestigt en waaruit blijkt dat notaris Janssens partijen ook heeft uitgenodigd om de overeenkomst te komen ondertekenen. Antheos heeft hiertegen ingebracht dat de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Jili niet is ondertekend, dat Antheos door Jili en de boekhouder van Jili was medegedeeld dat geen koopovereenkomst tot stand was gekomen en dat ook haar eigen notaris geen belemmeringen zag voor de verkoop van het pand door Jili aan Antheos. Dit verweer van Antheos vormt naar het oordeel van het hof weliswaar een onderbouwde betwisting van de stellingen van [geïntimeerde] , maar leidt niet tot de conclusie dat de stellingen van [geïntimeerde] op voorhand kansloos waren en dat [geïntimeerde] dat had moeten begrijpen.
3.12.
In verband met de vereisten voor vernietiging van artikel 3:45 BW en voor doorbreking van de Vormerkung van artikel 7:3 BW diende [geïntimeerde] om zijn vorderingen te laten slagen ook te stellen dat Antheos wist van de eerdere koopovereenkomst tussen Jili en [geïntimeerde] en/of van de benadeling van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dit gedaan door te stellen dat Antheos niet te goeder trouw was bij het aangaan van de koopovereenkomst met Jili. Antheos verwijt [geïntimeerde] dat hij voor die stelling geen enkele aanwijzing had. Het hof ziet dat anders. [geïntimeerde] heeft zijn stelling onderbouwd door aan te voeren dat Antheos een relatie is van de boekhouder van Jili ( [B] ) en dat [B] een aanbrengvergoeding zou krijgen bij levering van het pand aan Antheos. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] toegelicht waarop hij deze stellingen baseerde en daarop is door Antheos niet inhoudelijk gereageerd. [geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat Antheos informatie heeft ingewonnen bij de advocaat van Jili, die wist van de overeenkomst tussen Jili en [geïntimeerde] en dat Antheos niet voor niets direct na de koop contact met hem heeft opgenomen. Antheos heeft hier tegenover gesteld dat zij inderdaad informatie heeft ingewonnen bij de relevante partijen (Jili, [B] en haar eigen notaris) en dat zij geen aanwijzingen had voor het bestaan van een koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Jili. Alhoewel zonder verdere bewijslevering niet valt uit te maken of Antheos al dan niet te goeder trouw was, leidt het verweer van Antheos naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat de stellingen van [geïntimeerde] op voorhand kansloos waren en dat [geïntimeerde] dat had moeten begrijpen.
3.13.
Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] een ‘bepleitbaar standpunt’ heeft ingenomen, zodat niet kan worden gesproken van onrechtmatig procederen.
3.14.
Antheos heeft in dit verband nog aangevoerd dat [geïntimeerde] bij de onderbouwing van zijn standpunt gebruik heeft gemaakt van een vals opgemaakt stuk, te weten de huurvoorwaarden waar een handtekening onder staat met de naam van [A] . Antheos heeft hierbij verwezen naar de bevindingen van de schriftexperts. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij het document heeft vervalst en gesteld dat hij erbij was toen het stuk door [A] werd ondertekend en dat de conclusies van de schriftexperts niet uitsluiten dat [A] zelf een valse handtekening heeft gezet. Indien zou komen vast te staan dat [geïntimeerde] het stuk zou hebben vervalst, zou dat naar het oordeel van het hof onrechtmatig zijn. Het hof ziet echter geen aanleiding dit nader te onderzoeken. [geïntimeerde] heeft het meergenoemde stuk immers niet ten grondslag gelegd aan zijn stellingen. In het kader van zijn betoog dat tussen hem en Jili een gave koopovereenkomst bestond heeft [geïntimeerde] juist aangevoerd dat de koopovereenkomst los stond van de huurvoorwaarden en dat die huurvoorwaarden geen ontbindende of opschortende voorwaarde vormden voor de koop. Bij het innemen van zijn stelling dat Antheos niet te goeder trouw was, heeft [geïntimeerde] de huurvoorwaarden evenmin betrokken. Zelfs als het om een vervalsing zou gaan, geldt derhalve dat de opgevoerde schade niet in causaal verband staat met het - in dat geval - onrechtmatige handelen van [geïntimeerde] , bestaande in het in het geding brengen van dat stuk.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief II faalt.
3.16.
Met
grief IIIbetoogt Antheos dat de rechtbank in haar schets van de gang van zaken ten onrechte heeft overwogen dat [A] aanvullende voorwaarden wenste te verbinden aan de huurvoorwaarden en dat [geïntimeerde] zich door hem geïntimideerd voelde. Volgens Antheos verschillen partijen namelijk van mening over de vraag of Jili aanvullende voorwaarden wenste te stellen dan wel over die huurvoorwaarden in het geheel nog geen overeenstemming bestond, en zijn de gevoelens van [geïntimeerde] irrelevant. De grief is tevergeefs voorgedragen. De rechtbank heeft in de gewraakte overweging immers niet zelf een beslissing genomen over het door Antheos benoemde twistpunt, maar weergegeven wat volgens [geïntimeerde] de beweegredenen waren om te handelen zoals hij heeft gedaan. Het betreft geen dragende overweging en de inhoud ervan is ook voor het hof niet redengevend.
3.17.
De
grieven IV en VIIstellen punten van causaliteit aan de orde. Met grief IV betoogt Antheos dat de rechtbank op onjuiste gronden tot de conclusie is gekomen dat geen causaal verband bestaat tussen het innemen van de stelling van [geïntimeerde] dat Antheos niet te goeder trouw was bij het sluiten van de koopovereenkomst en de schade die Antheos zegt te hebben geleden. Met grief VII betoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij door het participeren in de procedure op grond van artikel 3:268 BW de positie van [geïntimeerde] heeft geaccepteerd, zodat de causaliteit doorbroken is. Zoals hierboven uiteengezet, komt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft geprocedeerd door het innemen van - kort gezegd - een kansloos standpunt, zodat niet behoeft te worden ingegaan op het causale verband met eventuele schade. En voor zover sprake zou zijn van onrechtmatig procederen door het gebruik maken van een vals opgemaakt stuk, geldt dat [geïntimeerde] zich niet op dat stuk heeft beroepen, zodat naar het oordeel van het hof reeds om die reden causaliteit ontbreekt. De grieven falen.
3.18.
Met
grief VIbetoogt Antheos dat de rechtbank haar ten onrechte niet heeft gevolgd in haar betoog dat [geïntimeerde] zijn recht heeft verwerkt. Rechtsverwerking is een verweermiddel dat Antheos zou kunnen aanvoeren ter afwering van vorderingen van [geïntimeerde] . Rechtsverwerking vormt geen zelfstandige grond voor Antheos om [geïntimeerde] aansprakelijk te stellen, tenzij sprake zou zijn van onrechtmatig procederen van de kant van [geïntimeerde] omdat hij wist of moest weten dat zijn recht was verwerkt en dat zijn vorderingen daarom op voorhand geen kans van slagen hadden. Beslissend is daarom of [geïntimeerde] had moeten afzien van het instellen van zijn vorderingen, omdat hij zijn rechten evident verwerkt had. Het hof oordeelt dat die situatie zich niet voordoet. [geïntimeerde] is weliswaar niet eerder dan op 3 augustus 2016 een juridische procedure begonnen, maar uit het feitenoverzicht blijkt dat hij vanaf de start van de discussie met [A] over de huurvoorwaarden steeds heeft geprobeerd het pand geleverd te krijgen, zodat zijn rechten niet evident verwerkt zijn. De grief faalt dan ook.
3.19.
Met
grief VIIIbetoogt Antheos dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar schade. Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat geen sprake is van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] , zodat geen aanleiding bestaat om nader in te gaan op de door Antheos gestelde schade. Ook deze grief faalt.
3.20.
De memorie van grieven bevat geen grief V.
3.21.
Ten slotte
grief I. Grief I is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de standpunten van partijen in conventie geen bespreking behoeven, nu de vordering in conventie door [geïntimeerde] is ingetrokken. Volgens Antheos had de rechtbank [geïntimeerde] moeten veroordelen in de kosten van het geding, omdat [geïntimeerde] de zaak heeft ingetrokken, terwijl Antheos door wenste te procederen.
3.22.
De grief slaagt. Omdat Antheos zich heeft verzet tegen royement, is tussen partijen doorgeprocedeerd. Bij deze stand van zaken diende de rechtbank een beslissing te nemen over de standpunten van partijen en de proceskosten in conventie. [geïntimeerde] heeft in dit verband aangevoerd dat het niet mogelijk is in hoger beroep een “vergeten oordeel” te vernietigen, nu dit oordeel geen deel uitmaakt van het dictum. Partijen zijn het er aldus over eens dat de rechtbank heeft verzuimd te beslissen over een deel van het gevorderde. Artikel 32 Rv biedt partijen te allen tijde de mogelijkheid een verzoek tot aanvulling te doen. Bij de invoering van dit artikel is duidelijk gemaakt dat deze bepaling de strekking heeft op relatief eenvoudige wijze een omissie in een vonnis te herstellen en dat het redresseren van een dergelijke fout door middel van een (ander) gewoon of buitengewoon rechtsmiddel veelal (te) zwaar, duur en inefficiënt zou zijn (
Kamerstukken II1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 32). Maar hieruit blijkt niet dat een dergelijk rechtsmiddel niet mogelijk zou zijn. Partijen hebben aldus de keuze tussen een verzoek tot aanvulling op grond van artikel 32 Rv en het instellen van een rechtsmiddel. Antheos heeft voor dit laatste gekozen en dat stond haar vrij, zeker nu zij (ook) in hoger beroep ging tegen het - naar mag worden aangenomen voor haar meer fundamentele - oordeel van de rechtbank in reconventie.
3.23.
Het hof zal daarom beslissen over de proceskosten. Naar zijn eigen stellingen had [geïntimeerde] nadat hij het pand geleverd had gekregen geen belang meer bij handhaving van zijn vorderingen. Daarom dient hij op grond van artikel 3:303 BW niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen en als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.24.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en zal worden aangevuld met een kostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde] . Antheos zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
en in aanvulling daarop:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van Antheos in conventie in eerste aanleg, tot de uitspraak begroot op € 1.523,00, waarin begrepen € 904,00 aan salaris advocaat;
veroordeelt Antheos in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.747,01 aan verschotten en € 16.503,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot en I.L. Gerrits en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.