ECLI:NL:GHAMS:2019:2272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-002259-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en behandelverplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van zijn levensgezel en openlijke geweldpleging. De tenlastelegging omvatte geweldshandelingen die de verdachte zou hebben gepleegd in de periode van 30 oktober 2015 tot en met 11 november 2015, en op 9 november 2013 openlijk geweld in vereniging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2013 geweldshandelingen heeft gepleegd, maar niet in vereniging, waardoor hij voor dat feit is vrijgesproken. Voor de mishandeling van zijn levensgezel op 11 november 2015 heeft het hof echter voldoende bewijs gevonden. De aangeefster had verwondingen die overeenkwamen met haar verklaring over de mishandeling. Het hof heeft de eerdere verklaring van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks dat zij zich later niet alle details kon herinneren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting en meldplicht bij de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het openlijk geweld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002259-16
datum uitspraak: 23 mei 2019
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684585-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2018, 9 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2015 tot en met 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [naam 1], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- met (grote kracht) slaan en/of stompen in/op/tegen de kin en/of in/op/tegen het oog en/of in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of
- ( met grote kracht) dichtknijpen en/of dicht gedrukt houden van de keel van voornoemde [naam 1] en/of
- ( met kracht) een telefoon (terwijl voornoemde [naam 1] op dat moment alarmnummer 112 trachtte te bellen) uit de hand(en) van voornoemde [naam 1] te slaan en/of te trekken en/of te rukken en/of
- duwen en/of gooien van voornoemde [naam 1] op/tegen de grond en/of
- ( vervolgens) sleuren en/of trekken van voornoemde [naam 1] over de grond en/of
- ( met kracht) trekken en/of rukken aan de haren van voornoemde [naam 1] en/of
- vastpakken van het hoofd van voornoemde [naam 1] en/of (vervolgens) duwen en/of drukken en/of slaan van het hoofd van voornoemde [naam 1] tegen een muur;
2.
hij op of omstreeks 9 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Leidsedwarsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4], welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen slaan en/of stompen op/tegen/in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of éénmaal of meermalen schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4], waarbij het door hem, verdachte gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel voor [naam 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Uit het dossier en de op de terechtzitting in hoger beroep afgespeelde beelden blijkt dat de verdachte op
9 november 2013 geweldshandelingen heeft gepleegd, terwijl in zijn nabijheid eveneens door anderen werd gevochten. Voor bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde is echter ook vereist dat de verdachte het geweld in vereniging heeft gepleegd. Noch uit de beelden, noch uit het overige dossier volgen genoeg aanwijzingen dat de verdachte met een of meer anderen daadwerkelijk heeft samengewerkt in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Dat een van de andere verdachten een familielid is van de verdachte, volstaat daartoe niet. Nu het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling. De aangeefster heeft tegenstrijdig verklaard en heeft in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris van veel geweldshandelingen verklaard dat ze zich die niet meer kan herinneren. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft op hoofdlijnen consistent verklaard over de mishandeling. Direct na het incident hebben politieagenten bij de aangeefster verwondingen waargenomen die passen bij de mishandeling waarover de aangeefster heeft verklaard. Dat de aangeefster, toen zij anderhalf jaar later als getuige is gehoord, zich niet meer alle geweldshandelingen precies kon herinneren, maakt haar eerdere verklaring niet minder bruikbaar en doet niet af aan haar geloofwaardigheid.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 november 2015 te Amsterdam [naam 1], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het
- met grote kracht dichtknijpen van de keel van voornoemde [naam 1] en
- duwen van voornoemde [naam 1] op de grond en
- trekken van voornoemde [naam 1] over de grond en
- trekken aan de haren van voornoemde [naam 1] en
- slaan van het hoofd van voornoemde [naam 1] tegen een muur.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting, en een taakstraf van 240 uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de moeder van zijn kind. Hij heeft haar keel dichtgeknepen, aan haar haren getrokken en haar hoofd tegen een muur geslagen. Zij heeft daar letsel aan overgehouden. Dat de verdachte bijzonder gewelddadig tegen haar is geweest is extra ernstig, omdat het feit is gepleegd in de woning van de aangeefster (waar ook het kind van de aangeefster en de verdachte sliep). Dit is bij uitstek een plek waarop aangeefster – en ook hun kind – zich veilig moet kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2019 is hij eerder ter zake van huiselijk geweld, namelijk voor poging tot zware mishandeling, onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee.
Hoewel de redelijke termijn van de berechting in twee feitelijke instanties niet is overschreden, heeft deze veel tijd in beslag genomen. Dat is mede het gevolg geweest van onvolkomenheden aan de zijde van justitie in de planning van het hoger beroep. Het hof houdt daarmee rekening en ziet daarin aanleiding aan de verdachte geen onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de verdachte en de aangeefster nog altijd sprake is van een gespannen relatie, terwijl zij nog steeds met elkaar in contact staan en in beginsel moeten blijven vanwege de tussen hen geldende omgangsregeling met betrekking tot hun kinderen. Om die reden acht het hof de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en recht doen aan de zaak. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [naam 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in verband met het onder 2 tenlastegelegde. Deze bedraagt € 1.778,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling voor de behandeling van mogelijke persoonlijkheidsproblematiek.
Vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2019.
Mr. J.D.L. Nuis en mr. A.M.P. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[......]