In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 15 januari 2018, waarin hij was veroordeeld voor poging tot diefstal. De tenlastelegging betrof een incident op 7 april 2017, waarbij de verdachte samen met een mededader een ruit van een auto heeft ingeslagen met de intentie om goederen te stelen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de ingediende stukken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de poging tot diefstal te bevestigen. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn mededader bewust samenwerkten om de diefstal te plegen, wat blijkt uit hun gedrag en de omstandigheden van het incident. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak.
De opgelegde straffen zijn een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 38 uren, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare misdrijven. De beslissing is genomen in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften.