ECLI:NL:GHAMS:2019:2503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
23-000162-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot diefstal door middel van braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 15 januari 2018, waarin hij was veroordeeld voor poging tot diefstal. De tenlastelegging betrof een incident op 7 april 2017, waarbij de verdachte samen met een mededader een ruit van een auto heeft ingeslagen met de intentie om goederen te stelen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de ingediende stukken.

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de poging tot diefstal te bevestigen. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn mededader bewust samenwerkten om de diefstal te plegen, wat blijkt uit hun gedrag en de omstandigheden van het incident. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak.

De opgelegde straffen zijn een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 38 uren, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare misdrijven. De beslissing is genomen in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000162-18
datum uitspraak: 1 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-066478-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tesamen met zijn mededader(s), althans alleeen, naar die auto is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een ruit van die auto heeft/hebben ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde poging tot diefstal heeft (mede)gepleegd en hooguit sprake is van vernieling.
Het hof is van oordeel dat het verweer zijn verwerping vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 8 ev.) dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk naar de auto van de aangeefster zijn gegaan, daarbij veel om zich heen keken en op het moment dat het alarm van die auto afging beiden naast die auto stonden. Vervolgens is gebleken dat een ruit van de auto is ingeslagen of ingegooid. Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachten wijst op een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering van de voorgenomen diefstal uit die auto. Dat het misdrijf niet is voltooid is het gevolg van het afgaan van het alarm van de auto.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto weg te nemen goederen, toebehorende aan [benadeelde], en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen geld goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader naar die auto is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader een ruit van die auto hebben ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, en tot een taakstraf voor de duur van 58 uren, subsidiair 29 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, en tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, subsidiair 19 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met de politierechter overweegt het hof dat de verdachte zich samen met een ander aan een poging tot inbraak in een auto heeft schuldig gemaakt. Het bewezen geachte feit heeft naast schade ook ergernis en hinder veroorzaakt voor de gedupeerde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 is hij eerder voor misdrijven, waaronder vermogensdelicten, onherroepelijk veroordeeld. Gelet hierop is in beginsel een vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsvrouw ter zitting is aangevoerd en blijkende uit medische informatie d.d. 27 maart 2019 zoals door de raadsvrouw ter zitting overhandigd, ziet het hof evenwel aanleiding om de straf te matigen en zal daarbij rekening houden met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2019.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]